GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 1 november 2007 in de zaak onder rekestnummer 585/07 NOT van:
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
APPELLANTE,
gemachtigden:
1. mr. A.T.A. Tilleman,
2. mr. C.A. Reckweg,
MR. [X],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 24 mei 2007 ingekomen een verzoekschrift – met bijlagen – van de zijde van appellant, verder te noemen het BFT, waarbij namens deze tijdig hoger beroep is ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen, verder te noemen de kamer, van 26 april 2007, waarbij zijn klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, deels ongegrond en deels gegrond is verklaard, zonder oplegging van een maatregel aan de notaris.
1.2. Op 21 juni 2007 is namens het BFT een aanvullend beroepschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 18 juli 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Op 6 september 2007 heeft het BFT zijn beroep met nadere stukken aangevuld.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2007. Verschenen zijn de gemachtigden van het BFT alsmede de notaris. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde sub 1 aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van het BFT
Het BFT verwijt de notaris dat hij, in strijd met de voorschriften, niet terstond melding heeft gemaakt van twee ongebruikelijke transacties de zin van de Wet Melding ongebruikelijke transacties, verder: Wet Mot. De transacties bestonden uit de storting door een derde van gelden op de kwaliteitsrekening van de notaris op 9 mei 2005 en de terugbetaling van deze gelden aan die derde in contanten door de notaris op 17 mei 2005.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist gedeeltelijk de stellingen van het BFT en verweert zich als volgt.
5.2. Ten aanzien van de kasstorting bij de ABN-AMRO Bank, verder: de bank, heeft de notaris naar voren gebracht dat hij met deze transactie geen bemoeienis heeft gehad omdat de storting op het kantoor van de bank plaats vond en het op de weg van de bank had gelegen hiervan een melding te maken.
5.3. Ten aanzien van de terugbetaling heeft de notaris naar voren gebracht dat zijn accountant in mei 2006 tijdens de bespreking van het jaarverslag 2005 hem heeft gewezen op zijn meldingsplicht in het kader van de Wet Mot. Tot zijn verdediging voert de notaris aan dat op het tijdstip, waarop de terugbetaling plaats vond, de Wet Mot nog niet was opgenomen in het Vademecum van de KNB maar dat slechts het Reglement Contanten hierin was opgenomen, zodat de notaris zich op het verkeerde been gezet voelde. Daarvoor wist hij niet dat hij meldingsplichtig was. Ten slotte heeft de notaris betoogd dat de website van het Meldpunt MOT, verder: het meldpunt, in de zomer van 2006 een tijd lang niet bereikbaar is geweest, waardoor hij pas op 9 augustus 2006 de Mot-melding heeft gedaan.
6.1. Het verweer van de notaris met betrekking tot de storting van het bedrag van € 120.000,-- op zijn kwaliteitsrekening bij de bank kan hem niet baten. Aangezien de desbetreffende storting in contanten moet worden aangemerkt als een handeling of een samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het verlenen door de notaris van een of meer diensten, vormt deze storting een transactie zoals bedoeld in artikel 1 sub c van de Wet Mot.
Naar het oordeel van het hof was de storting van genoemd bedrag in contanten een als ongebruikelijk te kwalificeren transactie. Krachtens artikel 9 lid 1 van de Wet Mot had de notaris deze transactie onverwijld behoren te melden.
Het BFT heeft de klacht dan ook terecht voorgesteld. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
6.2. Het klachtonderdeel betreffende de uitbetaling in contanten door de notaris op 17 mei 2005 aan degene die ook de storting had gedaan, wordt eveneens gegrond bevonden. Ook hier gaat het om een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wet Mot, die ten tijde dat de transactie plaats vond gemeld had moeten worden. Het verweer van de notaris dat hij slechts kon beschikken over het door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie uitgegeven Vademecum 2005, waarin de Wet Mot niet zou zijn opgenomen, faalt. De notaris heeft niet weersproken dat vóór mei 2005 in de notariële vakliteratuur meermalen publicaties hebben gestaan over de toepassing van de Wet Mot met betrekking tot het ontvangen en uitbetalen van gelden in contanten door de notaris en de daaruit voortvloeiende meldplicht voor de notaris. Het had dan ook op de weg van de notaris gelegen zich deze materie eigen te maken. Ook het verweer dat het meldpunt per e-mail onbereikbaar is geweest, kan de notaris niet baten. Niets laat de notaris onverlet om zijn melding schriftelijk te doen, zoals hij uiteindelijk ook heeft gedaan.
6.3. Nu het hof beide klachtonderdelen gegrond bevindt dient de bestreden beslissing van de kamer te worden vernietigd. Het hof zal de notaris de maatregel van waarschuwing opleggen. Het hof acht deze maatregel passend en geboden en neemt daarbij in overweging dat de notaris ter terechtzitting tijdens de mondelinge behandeling er onvoldoende blijk van heeft gegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien.
6.4. Het geen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer van 26 april 2007 en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht gegrond,
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A Stille, A.M.A. Verscheure en P.J.N. van Os in het openbaar uitgesproken op donderdag 1 november 2007 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen
Beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen, gegeven op de klacht van:
Bureau Financieel Toezicht,
Postbus 14052, 3508 SC UTRECHT,
hierna ook aan te duiden als klager,
De heer mr. [X], notaris,
[adres],
hierna ook aan te duiden als de notaris.
1.1. Bij brief van 3 november 2006 heeft klager op de voet van artikel 110, lid 1 en artikel 112, lid 2, van de Wet op het notarisambt (Wna) een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2. Bij schrijven van 14 november 2006 heeft de notaris op de klacht geantwoord.
1.3. Bij brief van 8 december 2006 heeft klager gereageerd op het antwoord van de notaris.
1.4. Bij schrijven van 29 december 2006 heeft de notaris gedupliceerd.
1.5. Bij brief van 13 februari 2007 is aan klager en de notaris mededeling gedaan van de mondelinge behandeling van de klacht in de openbare zitting van de Kamer van Toezicht van donderdag 22 februari 2007 om 14.00 uur.
1.6. Ter zitting van de Kamer werd klager vertegenwoordigd door de heer F. J. Winkel RA, sectordirecteur Wid/Mot toezicht.
De notaris is eveneens ter zitting verschenen.
2.1. Een cliënt van de notaris heeft op enig moment zonder tussenkomst van de notaris contant geld gestort op de kwaliteitsrekening van de notaris bij de ABN-AMRO-bank, om aldus hulp te bieden aan zijn dochter en schoonzoon voor wie de externe financiering voor de aankoop van een woning op dat moment nog niet rond was.
2.2. Toen de externe financiering rond was heeft de notaris medio mei 2005 op verzoek van de cliënt het door laatstgenoemde eerder gestorte bedrag van € 120.000,-- contant terug betaald.
Conform de voorschriften had de notaris onverwijld melding moeten maken van de twee ongebruikelijke transacties, te weten de storting van 9 mei 2005 en de terugbetaling op 17 mei 2005, aangezien deze onder de reikwijdte van de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT) vallen.
Ten aanzien van het in ontvangst nemen van het hier bedoelde geld verweert de notaris zich met op te merken dat hij met de storting geen bemoeienis heeft gehad en dat het hem destijds voor de hand leek te liggen dat als er een melding had moeten worden gedaan dat meer op de weg van de bank lag dan op de weg van de notaris.
Ten aanzien van de uitbetaling van het hier bedoelde geld verweert de notaris zich met op te merken dat hij bij de bespreking van het concept jaarverslag 2005 (in mei 2006) van zijn accountant te horen heeft gekregen dat hij een zgn. MOT-melding had moeten doen.
Voorts voert de notaris aan dat in het Vademecum 2005 slechts het destijds geldende Reglement Contanten en nog niet de Wet MOT opgenomen was, waardoor de notaris voor zijn gevoel feitelijk op het verkeerde been was gezet.
Tenslotte heeft de notaris aangevoerd dat de website van het meldpunt in de zomer van 2006 geruime tijd “uit de lucht” is geweest, mede als gevolg waarvan hij de MOT-melding pas op 9 augustus 2006 heeft gedaan.
5.1. Notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van onder meer enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt gegeven bepaling.
5.2. De Kamer heeft dat handelen of nalaten op klachtwaardigheid te beoordelen.
5.3. De Wet MOT heeft -kort gezegd- tot doel het tegengaan van witwaspraktijken en de financiering van terrorisme.
Per 1 juni 2003 zijn ook notarissen onder de werkingssfeer van de wet gebracht.
Overtreding van de wet kan aanleiding geven tot tuchtmaatregelen, aangezien blijkens de memorite van toelichting (Tweede Kamer 29990, nr. 3, blz. 9) de voorschriften geacht worden deel uit te maken van het beroepshandelen.
Ongebruikelijke transacties vallen onder de meldingsplicht.
Niet is uitgesloten dat verschillende instellingen (een bank én een notaris) meldingsplichtig zijn, indien sprake is van een door beide instellingen als ongebruikelijk beschouwde (voorgenomen) transacties.
5.4. De Kamer merkt met betrekking tot de onderhavige transacties allereerst op dat ter zitting van de Kamer door de notaris nog weer is benadrukt en door klager niet weersproken, dat de onderhavige storting en terugbetaling alles van doen hadden met het -ten tijde van het passeren van een akte- nog niet rond zijn van de externe financiering voor de aankoop van een woning door de dochter en schoonzoon van de cliënt van de notaris.
Het komt de Kamer dan ook voor dat bedoeld bedrag toch veeleer bestempeld moet worden als een borg dan als een geldsom ten behoeve van een transactie.
Dit laat echter onverlet dat zodanige transactie toch een witwaspraktijk kan zijn.
5.5. De Kamer komt met betrekking tot deze eerste transactie tot het volgende oordeel.
Vaststaat dat de notaris geen contant geld rechtstreeks heeft ontvangen.
Immers, de contante storting heeft bij de bank plaatsgevonden, waarna de notaris op de gebruikelijke wijze door de bank op de hoogte is gesteld van een bijschrijving onder vermelding van “kasstorting”.
Ingevolge de indicatorenlijst behorende bij de Wet MOT zijn meldingsplichtig “transacties boven € 15.000,-- betaald aan of betaald door tussenkomst van de beroepsbeoefenaar in contanten”.
In de terzake door het Ministerie van Financiën uitgegeven brochure Identificatie- en Meldplicht voor beroepsgroepen (maart 2003), is hierbij vermeld: “Let wel, het gaat hierbij om een betaling die geheel of gedeeltelijk in contanten wordt gedaan, dus niet om girale betalingen…”
Nu niet de notaris maar de bank de contante gelden in ontvangst heeft genomen, kan, in het licht van genoemd oogmerk van de storting, niet worden gezegd dat de notaris deze transactie had moeten melden.
Het was immers de bank, bij wie de transactie plaatsvond.
5.6. Het vorenstaande moet er dan ook toe leiden dat dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaard moet worden.
5.7. Dat geldt niet voor het klachtonderdeel waar het gaat om de terugbetaling door de notaris van het door zijn cliënt gestorte geld.
Het hier voren onder 5.4. beschrevene geldt weliswaar ook voor dit klachtonderdeel, maar gelet op de aandacht die de Wet MOT ook van de notarissen als beroepsgroep heeft gevraagd, mag van de notaris een beduidend grotere oplettendheid worden verwacht als hier aan de dag gelegd.
De door de notaris aangedragen argumenten dat hij bij de bespreking van het concept jaarverslag 2005 (in mei 2006) hoorde van zijn accountant dat hij een MOT-melding had moeten doen, dat de Wet MOT niet in het Vademecum 2005 was opgenomen en dat hij daardoor op het verkeerde been is gezet, en tenslotte: dat de website van het meldpunt in de zomer van 2006 geruime tijd “uit de lucht” is geweest, zijn geenszins als disculpabel aan te merken en liggen volledig in zijn risicosfeer.
5.8. Nu de notaris met betrekking tot de tweede transactie tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, moet dat klachtonderdeel gegrond worden verklaard.
De Kamer vindt echter, in het geheel van de omstandigheden in deze casus, geen aanleiding om een maatregel op te leggen.
Daarbij heeft vooral meegewogen dat het laakbaar handelen in feite een afgeleid nl. retour handelen van een transactie betreft.
5.9. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissingen.
De Kamer van Toezicht te Assen
a) verklaart de klacht over het in ontvangst nemen van contact geld ongegrond, en
b) verklaart de klacht over het in contanten uitbetalen hiervan gegrond, zonder oplegging van een maatregel.
Aldus gegeven te Assen op donderdag 26 april 2007 door:
mr. J. S. van der Kolk, voorzitter,
mrs. M. C. D. Boon-Niks, J. Daverschot en A. H. C. van Drooge, leden,
mr. N. T. Vink, plaatsvervangend lid ,
in tegenwoordigheid van Jt. Kuipers, secretaris, en door de voorzitter en de secretaris ondertekend.-
(Jt. Kuipers), (Mr. J. S. van der Kolk),
secretaris. voorzitter.