GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 12 juli 2007 in de zaak onder rekestnummer 1818/06 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats],
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANTEN,
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellanten, verder te noemen klagers, is bij een op 6 december 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 23 november 2006, waarbij de klacht van klagers gericht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
1.2. Op 29 december 2006 is van de zijde van klagers een aanvullend verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen
1.3. Van de zijde van de notaris is op 9 februari 2007 een verweerschrift met bijlagen ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 mei 2007. Klagers, de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, klager sub 2 en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klagers
4.1. Klagers verwijten de notaris dat hij pas zes weken na het overlijden van erflaatster de spaar- en betaalrekeningen van de nalatenschap heeft geblokkeerd of opgeheven.
4.2. Ook wordt de notaris verweten dat hij pas op 14 mei 2005 heeft gereageerd op een brief van klager sub 2 van 17 maart 2005, waarin klager sub 2 aanspraak maakt op enkele zaken uit de nalatenschap van erflaatster.
4.3. Voorts verwijt klaagster sub 1 de notaris dat hij heeft geweigerd haar de boedelbeschrijving in te laten zien, terwijl zij daar als legitimaris recht op heeft.
4.4. Bovendien verwijt klaagster sub 1 de notaris dat hij tot de conclusie is gekomen dat de boedel van erflaatster nauwelijks enige waarde had, terwijl klagers op de hoogte zijn van de mogelijke waarde van de boedel, omdat de boedel twee jaar daarvoor is beschreven in het kader van de echtscheidingsprocedure tussen erflaatster en klager sub 2. Klager sub 2 heeft namens klaagster sub 1 de notaris bij aangetekende brief van 15 november 2005 verzocht de nodige informatie te verschaffen teneinde de omvang van de boedel vast te kunnen stellen.
4.5. Tevens verwijten klagers de notaris – voor het eerst in hoger beroep – dat hij bij de kantonrechter onvolledige en deels onjuiste informatie heeft gegeven met betrekking tot de waarde van de boedel, waardoor de verplichting voor de notaris tot vereffening is komen te vervallen en ten gevolge waarvan de legitieme portie van klaagster sub 1 haar in feite kon worden ontzegd.
4.6. Ten slotte verzoeken klagers het hof om de notaris te bewegen hen te informeren wie de kluis van erflaatster heeft leeggehaald en wanneer dat is gebeurd.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stellingen van klagers betwist en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris heeft naar voren gebracht dat hem nauwelijks kan worden verweten dat er in januari 2005 nog bankrekeningen van erflaatster dienden te worden opgeheven. De notaris heeft zorg gedragen voor spoedige opzegging van de huur van de woning en taxatie van de inboedel.
5.3. Met betrekking tot het klachtonderdeel ten aanzien van de vermeende weigering om klaagster sub 1 een beschrijving van de boedel te geven heeft de notaris in eerste instantie naar het KNB-preadvies uit 2004 verwezen, waaruit zou blijken dat het hem niet vrijstaat om haar een afschrift te verstrekken aangezien zij geen erfgename is en uit hoofde van haar legitieme slechts een vorderingsrecht tot vergoeding van geld heeft op de erfgenamen.
5.4. Ten aanzien van de waarde van de boedel heeft de notaris betoogd dat uit de door hem opgestelde inventaris is gebleken dat de boedel weinig liquide middelen bevatte. De bank- en girorekeningen zijn per saldo negatief en zijn wellicht slechts gedeeltelijk te verrekenen. Niet is gebleken dat er meer zaken zijn dan in het taxatierapport staan vermeld. De begrafeniskosten zijn voorgeschoten en de notariële boedelkosten dienen in mindering te worden gebracht op het saldo van de nalatenschap dat waarschijnlijk negatief zal zijn. Daarom heeft de notaris om ontheffing van de verplichting tot vereffening verzocht aan de kantonrechter conform artikel 4:209 lid 1 BW. Het is de bedoeling van de notaris om de inboedel via www. marktplaats.nl te verkopen.
6.1. Het hof kan geen kennis nemen van klachten die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht. Nu klagers er voor het eerst in hoger beroep over klagen dat de notaris bij de kantonrechter een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot de waarde van de boedel, waardoor de verplichting voor de notaris tot vereffening is komen te vervallen en ten gevolge waarvan de legitieme portie van klaagster sub 1 illusoir is geworden, kunnen klagers reeds om die reden niet in het klachtonderdeel bedoeld in 4.5. worden ontvangen.
6.2. Het hof is van oordeel dat klagers bij gebrek aan belang eveneens niet in het eerste klachtonderdeel kunnen worden ontvangen. Klaagster sub 1 is geen erfgenaam maar legitimaris en uit hoofde daarvan heeft zij op grond van artikel 4:79 BW een vordering op de gezamenlijke erfgenamen die wordt bepaald door de omvang van de nalatenschap per de sterfdatum van de erflaatster. De datum van blokkering van de rekeningen van erflaatster is voor de berekening van die vordering niet relevant. Bij die blokkering heeft klaagster sub 1 dan ook geen belang. Klager sub 2 is evenmin erfgenaam; in zijn hoedanigheid van crediteur van de nalatenschap met betrekking tot hem toebehorende roerende zaken heeft hij bij blokkering van de rekeningen geen belang.
6.3. Ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende de late reactie van de notaris op de brief van klager sub 2 van 17 maart 2005 is het hof van oordeel dat het voor de notaris niet eenvoudig was om – gelet op de in die brief aan de orde gestelde punten – de brief op korte termijn inhoudelijk te beantwoorden. Vooruitlopend op de inhoudelijke reactie ware het beter geweest als de notaris een ontvangstbevestiging van de brief van 17 maart 2005 aan klager sub 2 zou hebben gestuurd. Het uitblijven hiervan is echter niet zodanig verwijtbaar dat het tot gegrondheid van dit klachtonderdeel dient te leiden.
Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
6.4. Dit geldt echter niet voor het klachtonderdeel dat ziet op de weigering door de notaris om klaagster sub 1 de boedelbeschrijving te tonen. Met de kamer is het hof van oordeel dat in de wet of het door de notaris genoemde preadvies geen aanknopingspunt is te vinden voor de stelling van de notaris dat het hem niet vrij zou staan klaagster sub 1 een kopie te verstrekken. Ter zitting is gebleken dat een boedelbeschrijving, waarvan artikel 4:146 BW voorschrijft dat zij met bekwame spoed dient te worden opgemaakt door de notaris in zijn hoedanigheid van executeur, niet is opgemaakt. Het overgelegde overzicht van bank- en girorekeningen kan niet als zodanig worden aangemerkt. Het had op de weg van de notaris gelegen een boedelbeschrijving als door de wet voorschreven op te maken en aan het verzoek van klaagster sub 1, gelet op haar belang als legitimaris, te voldoen.
Dit klachtonderdeel is gegrond.
6.5. De kamer heeft het klachtonderdeel met betrekking tot de waarde van de boedel onderscheiden in twee onderdelen, te weten de bepaling van de omvang en de waarde van de nalatenschap enerzijds en de wijze waarop de notaris als executeur het onderzoek daarnaar heeft verricht anderzijds.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Met zijn brief van 15 november 2005 heeft klager sub 2 namens zijn dochter, klaagster sub 1, onder overlegging van een machtiging kopie van een aantal bescheiden gevraagd; blijkens de brief werd daarmee beoogd de gegevens van de notaris te vergelijken met de ter beschikking van klagers staande gegevens zodat meer duidelijkheid verkregen kon worden over het standpunt van de notaris dat de nalatenschap negatief was, althans een geringe waarde vertegenwoordigde.
Deze brief is door de notaris niet beantwoord. Hierdoor is klaagster sub 1 de mogelijkheid ontnomen om op het standpunt van de notaris te reageren.
De notaris heeft hiermee zijn informatieplicht jegens klaagster sub 1 geschonden. Bovendien heeft de notaris zichzelf in een positie gebracht dat hij bij zijn onderzoek naar de omvang en de waarde van de nalatenschap geen acht kon slaan op relevante informatie die klaagster sub 1 mogelijk had kunnen bijbrengen, zodat dit onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden.
Nu geoordeeld wordt dat het onderzoek van de notaris naar de omvang en de waarde van de nalatenschap niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden, volgt daaruit dat ook het oordeel van de notaris dat de nalatenschap negatief was, althans een geringe waarde vertegenwoordigde, onvoldoende onderbouwd is.
Anders dan de kamer acht het hof dit klachtonderdeel in haar geheel gegrond.
6.6. Het verzoek van klagers om de notaris te doen bewegen nadere informatie te verstrekken ter zake van de bankkluis van erflaatster zal het hof passeren reeds omdat daarvoor in een tuchtprocedure als de onderhavige geen plaats is.
6.7. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kamer niet in stand kan blijven en zal de beslissing van de kamer – behoudens de daarin vervatte vaststelling van de feiten - dan ook vernietigen. Met betrekking tot de te nemen maatregel overweegt het hof dat de notaris volledig is voorbijgegaan aan de rechten van klager sub 1 als legitimaris en jegens haar volstrekt is tekort geschoten in zijn informatieplicht. Dit valt de notaris te verwijten en wel in die mate dat de maatregel van berisping passend en geboden is. Het hof heeft oog gehad voor het verweer van de notaris dat hij ziek is geweest, echter dit verweer baat de notaris niet, nu het de geconstateerde tekortkomingen onvoldoende verklaart.
6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.9. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer van 23 november 2006 – behoudens de daarin vervatte vaststelling van de feiten -, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart klager niet ontvankelijk in de klachtonderdelen genoemd in de rubrieken 6.1. en 6.2. van deze beslissing;
- verklaart de klachtonderdelen zoals genoemd onder 6.4. en 6.5. gegrond;
- legt de notaris de maatregel van berisping op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M.A. Verscheure en
F.A.A. Duynstee en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag
12 juli 2007 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE AMSTERDAM
Beslissing van 23 november 2006 op de klacht met nummers 336402 / NT 06-18 Pee van:
[naam],
wonende te [plaats],
mr. [naam],
notaris te [plaats],
raadsman mr. J.M.A.H. van der Ploeg.
Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klaagschrift met bijlagen van 22 februari 2006;
- verweerschrift met bijlagen van 27 maart 2006;
- repliek met bijlage van 14 april 2006;
- dupliek van 18 mei 2006.
Bij de behandeling van de klacht op 28 september 2006 is klager, alsmede de notaris, vergezeld van zijn raadsman, verschenen. Beide partijen hebben het woord gevoerd en hun standpunten uiteengezet. Uitspraak is bepaald op 23 november 2006.
De feiten
1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. Bij testament, verleden ten overstaan van de notaris op 6 september 2004, heeft mevrouw [naam], de ex-echtgenote van klager, verder te noemen erflaatster, tot erfgenamen benoemd twee dochters van haar zusters, alsmede haar partner. Erflaatster heeft haar eigen dochter, mevrouw [naam], die tevens een dochter van klager is, verzocht om geen beroep te doen op haar legitieme portie.
b. Erflaatster is overleden op 12 november 2004. Zij heeft de notaris benoemd tot executeur-testamentair.
c. Op 28 oktober 2005 heeft mevrouw [naam] klager gemachtigd om voor haar op te treden bij het in het werk stellen van alles wat naar zijn oordeel nodig is om duidelijkheid te verkrijgen met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster, in het bijzonder ten aanzien van haar legitieme portie.
d. Bij brief van 15 november 2005 heeft klager de notaris verzocht om hem verschillende stukken toe te zenden, zoals – samengevat – een afschrift van de complete boedelbeschrijving, afschriften van de bankrekeningen van erflaatster, een beschrijving van de inhoud van haar bankkluis, een afschrift van het taxatierapport, een overzicht van de veilingopbrengsten en een opgave van de schuldeisers en een overzicht van de kosten van de crematie.
De klacht
2.1 De klacht betreft enkele punten rondom de afwikkeling van de nalatenschap. Allereerst heeft de notaris, zo stelt klager, pas zes weken na het overlijden de spaar- en betaalrekeningen van erflaatster geblokkeerd of opgeheven.
2.2 Verder stelt klager dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door eerst op 4 mei 2005 te reageren op een brief van klager van 17 maart 2005, waarin hij enkele goederen uit de nalatenschap als zijn eigendom heeft gereclameerd.
2.3 De klacht ziet ten derde op de weigering van de notaris om de boedelbeschrijving aan mevrouw [naam] te tonen, hoewel zij, als rechthebbende op de legitieme portie, het recht heeft deze in te zien.
2.4 Tot slot is klager het oneens met de conclusie van de notaris dat de boedel bijna geen waarde had. Hij heeft reden te vermoeden dat bij het overlijden van erflaatster ruime saldi op haar rekeningen stonden en dat haar inboedel niet op integere wijze kan zijn geveild. De boedel erflaatster was slechts twee jaar eerder beschreven in het kader van de verdeling als gevolg van de echtscheiding tussen erflaatster en klager, en het kan niet zijn dat al hetgeen op dat moment dor erflaatster werd verkregen in twee jaar kan zijn afgeschreven. Na de echtscheiding tussen klager en erflaatster is daar een aantal waardevolle antieke meubelen bijgekomen. Ook heeft erflaatster uit de boedelscheiding circa drieduizend boeken en een hoeveelheid antiek geslepen kristal verkregen en vier kasten vol maatkleding. Bovendien was zij verzekerd voor circa € 100.000,=, exclusief de inhoud van haar bankkluis. Zij bezat een circa drie jaar oude Nissan en had een spaarrekening waar in 2001 circa ƒ 30.000 op stond. In december 2003 en januari 2004 heeft klager haar nog circa € 13.000,= aan achterstallige pensioendeling moeten betalen. Erflaatster leefde vrijwel volledig op kosten van haar partner. De eigendommen van erflaatster in geld en goederen moeten globaal tenminste circa € 100.000,= waard zijn geweest. Klager heeft de notaris bij aangetekende brief van 15 november 2005 verzocht om de nodige informatie ter vaststelling van de omvang van de boedel. De notaris heeft aan dit verzoek echter geen gevolg gegeven.
Het verweer
3.1 Ter afwering van de klacht heeft de notaris gesteld dat het feit dat januari 2005 nog bankrekeningen moesten worden opgeheven niet kan worden gekwalificeerd als een noemenswaardige fout in de uitoefening van zijn functie. Klager interpreteert de term “met bekwame spoed” uit het testament te strikt. De notaris stelt zorg te hebben gedragen voor een spoedige opzegging van de woning en taxatie van de inboedel.
3.2 Met betrekking tot zijn weigering om aan mevrouw [naam] een kopie te verstrekken van de boedelbeschrijving, heeft de notaris betoogd, met verwijzing naar het KNB-preadvies “Nieuw erfrecht in de praktijk”, dat het hem niet vrijstaat om haar een afschrift te verstrekken, daar zij uitdrukkelijk geen recht op goederen heeft, maar slechts een vorderingsrecht tot vergoeding in geld van hetgeen zij op de legitieme portie tekort komt.
3.3 Anders dan waar klager van uitgaat, blijkt volgens de notaris uit de voorlopig door hem opgestelde inventarisatie dat de nalatenschap weinig liquiditeiten omvat. Tot de nalatenschap behoren slechts negatieve saldi, die mogelijk slechts gedeeltelijk verrekend zijn. Direct na het overlijden is de inboedel getaxeerd. Er waren niet meer bezittingen dan in het taxatierapport vermeld. De door de partner van erflaatster voorgeschoten begrafeniskosten en de notariële boedelkosten dienen in mindering te worden gebracht op het saldo van de nalatenschap, waarna dit saldo waarschijnlijk negatief zal zijn. De notaris heeft daarom de kantonrechter verzocht om conform het bepaalde in artikel 4:209 lid 1 BW ontheffing van de verplichting tot vereffenen volgens de wet te verlenen. De kantonrechter heeft dit verzoek gehonoreerd. Het is de bedoeling de tot de nalatenschap behorende (inboedel-)goederen via de digitale weg in het openbaar te verkopen. Uit de verkoopopbrengst kunnen dan de schulden worden betaald. Een eventuele meeropbrengst zal onder de erfgenamen worden verdeeld.
De beoordeling
4.1 Op grond van artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. Thans staat ter beoordeling of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Het behoort tot de taken van de executeur – in dit geval de notaris – om de
bankrekeningen van de overledene te blokkeren. Een periode van twee weken wordt daarvoor redelijk geacht, te meer in gecompliceerde zaken als de onderhavige, waarbij zoveel mogelijk de stand van de boedel na het overlijden dient te worden ‘bevroren’. Logischerwijs kan de executeur de rekeningen niet blokkeren voordat hij weet bij welke banken de overledene rekeningen aanhield. Dat zal hij veelal achterhalen door het onderzoeken van de administratie van de overledene in diens woning. De notaris heeft ter zitting verklaard dat zijn eerste bezoek aan de woning van erflaatster dateert van 26 november 2004. In de loop van januari 2006, derhalve ongeveer zes weken later, heeft de notaris haar rekeningen doen blokkeren. Dit is een ruime overschrijding van de redelijk geachte termijn van twee weken, die de notaris kan worden aangerekend. Niet is gebleken van omstandigheden die dit anders maken. De notaris heeft op dit punt zijn zorgplicht geschonden. Dit klachtonderdeel zal dan ook gegrond worden verklaard.
4.3 Klager heeft de notaris bij brief van 17 maart 2005 een aantal goederen uit de boedel als zijn eigendom gereclameerd. Klager stelt dat de notaris deze brief te lang onbeantwoord heeft gelaten. De door klager aan de orde gestelde punten waren echter niet eenvoudig te beantwoorden, zodat het niet onbegrijpelijk is dat de notaris deze brief eerst op 14 mei 2005 heeft beantwoord. Niet gebleken is dat de notaris hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
4.4 Dat een legitimaris geen recht zou hebben op een kopie van de boedelbeschrijving is niet terug te vinden in de wet of in het preadvies “Nieuw erfrecht in de praktijk”. Het standpunt van de notaris, dat het hem niet vrijstond aan mevrouw [naam] als legitimaris een kopie van de boedelbeschrijving te verstrekken, omdat zij slechts een geldvordering heeft en geen recht op goederen uit de boedel, acht de kamer dan ook onverdedigbaar. Door desalniettemin dit standpunt in te nemen handelt de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel zal gegrond worden verklaard.
4.5 De klacht over de waarde van de boedel valt uiteen in twee delen, te weten een klacht over de vermelding door de notaris van de omvang van de boedel, alsmede een klacht over de wijze waarop het onderzoek naar de omvang van de boedel is uitgevoerd. Voor wat betreft de omvang van de boedel geldt als uitgangspunt dat de notaris de boedel heeft aangetroffen in de staat waarin die verkeerde. In deze procedure is niet gebleken dat er nog andere goederen waren dan door de notaris gemeld. Klager heeft ter ondersteuning van zijn stellingen aangevoerd dat in 2001 nog ƒ 30.000,= op een van de rekeningen van erflaatster stond. Dat kan zo zijn, maar dit dwingt niet tot de conclusie dat dit bedrag ook in 2004 nog op die rekening moet staan. Hetzelfde geldt voor de betaling van klager aan erflaatster in 2003 en 2004 van circa € 13.000,=. Voorzover dit klachtonderdeel ziet op de vaststelling van de omvang van de boedel, zal het dan ook ongegrond worden verklaard.
4.6 Voorzover de klacht betrekking heeft op de wijze waarop de notaris het onderzoek naar de omvang van de boedel heeft verricht, rijst de vraag naar de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de reactie van de notaris op het verzoek van klager van 15 november 2005 om hem gegevens over te leggen ter vaststelling van de omvang van de nalatenschap. De notaris had klager duidelijkheid moeten verschaffen door hem ofwel mee te delen dat hij zich niet gehouden achtte onderzoek te doen, ofwel – indien hij zich daartoe wel gehouden achtte – de onderzoeksresultaten voor te leggen. Indien klager daarmee geen genoegen zou hebben genomen had de notaris klager naar een advocaat kunnen verwijzen. Door niet in te gaan op het concrete verzoek van klager om toezending van stukken, heeft de notaris hem in het ongewisse gelaten, hetgeen in strijd is met zijn informatieplicht. In zoverre zal dit klachtonderdeel gegrond worden verklaard.
4.7 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- verklaart klachtonderdelen 2.1, 2.3 en 2.4, zoals uiteengezet onder 4.2, 4.4 en 4.6 gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
-legt aan de notaris op de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A.J. Peeters, voorzitter, M. Bijkerk, S.G. Ellerbroek, A.J.W.M. van Hengstum en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van Bennekom, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2006.
mr. E. van Bennekom, mr. J.A.J. Peeters,
secretaris. voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.