ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9322

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
846/05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bank voor onbevoegd gebruik van pinpas door rekeninghouder

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bank voor onbevoegd gebruik van de pinpas door de rekeninghouder, hier aangeduid als [appellante]. [Appellante] had een bankrekening bij SNS Bank N.V. en op 27 oktober 2002 werden er 417 geldopnames gedaan bij verschillende geldautomaten, tot een totaalbedrag van € 74.170,-. De bank had een bestedingslimiet van € 1200,- ingesteld voor [appellante]. De vraag die centraal staat is of de bank tekort is geschoten in haar verplichtingen door deze opnames toe te staan, ondanks de bestedingslimiet.

Het hof oordeelt dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden door niet te voorkomen dat er opnames boven de bestedingslimiet plaatsvonden. De bank had moeten waken voor het overschrijden van de limiet, maar door een storing in de controleprogrammatuur was dit niet mogelijk. [Appellante] had haar pincode gedeeld met een vriend, wat volgens de voorwaarden van de bank haar aansprakelijkheid verhoogt. Echter, het hof oordeelt dat de bank niet kan aantonen dat [appellante] profijt heeft gehad van de opnames en dat de gevolgen van de storing voor rekening van de bank komen.

Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [appellante] tot terugbetaling van het bedrag van € 74.134,63 toe, vermeerderd met debetrente. De bank wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellante],
wonende te Utrecht ,
APPELLANTE,
procureur: mr. M. Dorgelo,
t e g e n
de naamloze vennootschap SNS Bank N.V.,
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. A.J. van der Lely.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante – hierna [appellante] – is bij dagvaarding van 18 april 2005 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te Utrecht onder zaak/rolnr. 158924 HAZA 03-572 op 26 januari 2005 uitgesproken vonnis.
1.2. Bij memorie heeft [appellante] grieven ontwikkeld, bewijs aangeboden, een productie overgelegd en geconcludeerd als aldaar verwoord.
1.3. Geïntimeerde – hierna de bank – heeft de grieven bij memorie bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd als aldaar vermeld.
1.4. Vervolgens hebben partijen hun standpunten mondeling nader toegelicht, [appellante] door haar raadsman mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht en de bank door haar raadsman mr. B.M. Visser, advocaat te Amsterdam aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.5. Tenslotte hebben partijen de stukken in kopie overgelegd en arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de onder 1.2. vermelde memorie.
3. Beoordeling
3.1. De zaak betreft het volgende.
[Appellante] is houdster van een bankrekening bij de bank met rekeningnummer [nummer].
Volgens registratie van de bank is ten laste van deze bankrekening op 27 oktober 2002 tussen 02.48 uur en 18.52 uur 417 keer geld opgenomen bij 6 verschillende geldautomaten van de ING-bank in Utrecht, Maarssen en Breukelen tot een bedrag van € 74.170,-.
[Appellante] heeft op deze rekening een “bestedingslimiet” van € 1200,- (inleidende dagvaarding onder 4).
3.2. [Appellante] vordert in dit geding – voor zover thans van belang – de veroordeling van de bank tot terugbetaling van een bedrag van € 74.170,- met de daarop in rekening gebrachte debetrente en schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3. De bank vordert de veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 74.170,- te vermeerderen met de door [appellante] verschuldigde debetrente.
3.4. De rechtbank heeft bij het beroepen vonnis de vordering van [appellante] afgewezen en die van de bank toegewezen.
3.5. Tussen partijen bestaan twee rekening courant overeenkomsten (inleidende dagvaarding onder 8). In dit geding gaat het om de rekening met nummer [nummer].
3.5.1. Volgens [appellante] is op haar rekening op 2 augustus 2002, zonder haar toestemming, een debetstand ontstaan. Door het ontstaan van deze debetstand is volgens [appellante] sprake van een door de bank aan haar verstrekte kredietfaciliteit, die volgens haar afzonderlijk met haar had moeten worden overeengekomen en die op grond van de Wet op het consumentenkrediet had moeten worden vastgelegd in een door partijen ondertekende onderhandse akte of een notariële akte.
3.5.2. Deze stelling van [appellante] wordt verworpen.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet op het consumentenkrediet volgt dat deze wet slechts van toepassing is op roodstanden op betalingsrekeningen indien de bancaire instelling het debetsaldo langer dan drie maanden ongemoeid laat. De bank heeft erop gewezen dat aan [appellante] op 31 oktober 2002 een rekeningafschrift is verzonden met daarop de vermelding van de debetstand op de rekening en een aanmaning deze debetstand aan te zuiveren. [Appellante] heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat zij dit rekeningafschrift heeft ontvangen. De Wet consumentenkrediet is daarom niet op de onderhavige rekening-courantovereenkomst van toepassing geworden.
3.5.3. Voorts heeft [appellante] betwist dat op de door partijen gesloten overeenkomst de algemene voorwaarden van de bank en de Voorwaarden Gebruik Geld- en Betaalautomaten van toepassing zijn.
3.5.4. Bij conclusie van repliek (pag.4 onder 9) heeft [appellante] gesteld: “Wel voldeed de bank – aanzienlijk later – aan het verzoek de op de overeenkomst tussen de bank en [appellante] toepasselijke voorwaarden over te leggen.”
Daaruit kan niet anders worden afgeleid dan dat ook [appellante] van mening is dat haar relatie met de bank beheerst wordt door de algemene voorwaarden van de bank.
Nu [appellante] geen enkele plausibele verklaring heeft gegeven voor de wijziging van haar standpunt in deze, houdt het hof [appellante] aan haar bij conclusie van repliek geformuleerde mening.
Voorts geldt in deze zowel met betrekking tot de Algemene Voorwaarden als de Voorwaarden Gebruik Geld- en Betaalautomaten dat [appellante] zelf zonder enig voorbehoud een beroep op deze voorwaarden doet (memorie van grieven onder 14 en 28).
De stelling van [appellante] dat bedoelde voorwaarden niet van toepassing zijn wordt dan ook verworpen.
3.5.6. Volgens [appellante] kan uit het feit dat volgens registratie van de bank dat ten laste van haar bankrekening op 27 oktober 2002 417 geldopnames hebben plaatsgevonden niet worden afgeleid dat die geldopnames daadwerkelijk hebben plaatsgehad nu er sprake was van een computerstoring (grief 2).
3.5.7. Dit verweer wordt verworpen.
Door de bank is onweersproken gesteld dat de registratie van de opnames op de logrollen uit meer bestaat dan een schriftelijke vastlegging van de “werkzaamheden” die de desbetreffende automaat heeft verricht (memorie van antwoord, pag. 6 onder 21) en dat de enige relatie tussen de controlesystemen van de bank en de vastlegging van de werkzaamheden van de desbetreffende geldautomaat is, dat als uit saldocontrole blijkt dat de betalingsopdracht niet kan worden uitgevoerd, op de logrol vermeld wordt dat daarom niet tot gelduitgifte is overgegaan.
De storing heeft dus geen invloed gehad op de registratie van de opnames bij de betreffende betaalautomaten.
Bovendien geldt - als enerzijds gesteld (conclusie van dupliek in conventie, pag. 2 onder 5) en anderzijds onvoldoende gemotiveerd weersproken - ingevolge artikel 11 van de Algemene Bankvoorwaarden dat uittreksels uit de administratie van de bank als volledig bewijs hebben te gelden. Op de aan [appellante] toegezonden rekeningafschriften die uittreksels uit de administratie van de bank zijn, staan de opnames vermeld.
Op grond van deze omstandigheden moet in rechte worden aangenomen dat op 27 oktober 2002 ten laste van de bankrekening van [appellante] 417 geldopnames hebben plaatsgevonden.
3.5.8. Vast staat dat [appellante] de bij haar pinpas behorende pincode aan haar vriend [voornaam] heeft medegedeeld.
Daardoor heeft zij de in artikel 3.2. van de Voorwaarden Gebruik Geld- en Betaalautomaten opgenomen geheimhoudingsplicht overtreden.
Artikel 6 lid 2 sub c onder 3 van die voorwaarden bepaalt:
“De aansprakelijkheid van cliënt voor de gevolgen van onbevoegd gebruik dat plaatsvindt gedurende de periode tot het moment van melding bij het door de bank aangegeven meldpunt wordt verhoogd indien de bank kan aantonen dat de onbevoegde transactie(s) heeft (hebben) kunnen plaatsvinden doordat cliënt zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 lid 2 niet heeft nageleefd, tot het bedrag van de onbevoegde transacties die hebben plaatsgevonden tot het moment van melding.”
3.6. Centraal staat de vraag of deze bepaling meebrengt dat [appellante] (ten volle) aansprakelijk is voor de tengevolge van de opnames ontstane schuld aan de bank.
De bank is van mening dat [appellante] door de bij haar pinpas behorende pincode aan haar vriend tevens huisgenoot mede te delen en daardoor haar geheimhoudingsplicht ex artikel 3.2. van de voorwaarden te schenden, geen beroep toekomt op de bescherming van artikel 6 lid 2 sub b van de voorwaarden.
[Appellante] is daarentegen van mening dat zij niet aansprakelijk is voor de geldopnames van 27 oktober 2002 nu zij een bestedingslimiet heeft aangevraagd van € 1200,- en door een voor risico van de bank komende omstandigheid – falend controlesysteem – ondanks haar bestedingslimiet geldopnames tot een bedrag van € 74.170,- hebben kunnen plaatsvinden.
3.6.1. Het hof overweegt te dien aanzien het volgende.
[Appellante] is als rekeninghouder door de bank – door het beschikbaar stellen van een gecodeerd pasje, de pinpas, - in de gelegenheid gesteld geldopnamen te doen bij geldautomaten.
De opname via geldautomaten wordt beperkt tot het aanwezige saldo c.q. tot een eventueel overeengekomen maximale debetstand, de zgn. “bestedingslimiet”.
Tussen partijen is met betrekking tot de hier bedoelde rekening-courant een bestedingslimiet van € 1200,- overeengekomen.
De bank draagt zorg voor de beveiliging van de mogelijkheid om van de pinpas gebruik te maken. Dat betekent dat de bank onder meer er zorg voor draagt dat de betaalautomaten opnamen niet “toestaan” c.q. niet uitvoeren als het aanwezige saldo onvoldoende is dan wel de bestedingslimiet bereikt is.
(inleidende dagvaarding onder 8).
3.6.2 Volgens de bank is deze bestedingslimiet alleen overeengekomen ter beperking van het debiteurenrisico van de bank, zonder deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [appellante] evenwel te adstrueren, zodat aan die stelling van de bank wordt voorbijgegaan. Met [appellante] gaat het hof ervan uit dat het overeenkomen van een bestedingslimiet tevens de strekking heeft de rekeninghouder te beschermen tegen te hoge opnames en de verplichting van de bank jegens [appellante] meebrengt ervoor te zorgen dat opnamen via geldautomaten geweigerd worden, zodra de overeengekomen bestedingslimiet van € 1200,- bereikt is.
3.6.3. Voorts staat vast dat tengevolge van onderhoudswerkzaamheden op 27 oktober 2002 de controleprogrammatuur van de bank voor gasttransacties niet goed werkte en dat dat de reden is dat er ten laste van de rekening van [appellante] opnames hebben kunnen plaatsvinden voor een totaalbedrag groter dan haar bestedingslimiet (conclusie van antwoord in conventie, pag. 2 onder 7).
3.6.4. Gesteld noch gebleken is dat de bank voorzieningen heeft getroffen om op andere wijze controle over de gasttransacties te houden. Evenmin is door de bank betoogd dat het niet mogelijk is voorzieningen van die aard aan te brengen.
3.6.5. Dat betekent dat de bank haar uit de tussen partijen gesloten overeenkomst voortvloeiende verplichting, er voor te waken dat geen opnamen boven de bestedingslimiet van € 1200,- worden uitgevoerd, niet is nagekomen en derhalve tekort geschoten is in de nakoming van de ten processe bedoelde overeenkomst.
3.6.6. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat [appellante] van het op 27 oktober 2002 bij verschillende geldautomaten van de ING-bank in Utrecht, Breukelen en Maarssen opgenomen geld ad € 74.170,- enig profijt heeft gehad, dienen de gevolgen van de haperende door de bank als controlesysteem gebruikte apparatuur, voor rekening van de bank te komen.
3.7. Dat betekent dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven.
De vordering van [appellante] ertoe strekkende dat het bedrag van € 74.170,- met de daarop in rekening gebrachte debetrente op haar rekening met nummer [nummer] wordt bijgeschreven, zal worden toegewezen tot een bedrag van € 74.134,63 vermeerderd met de in rekening gebrachte debetrente, gelet op de bestedingslimiet van [appellante] van € 1200,- en het op 27 oktober 2002 bestaande negatieve saldo van € 1.164,63 (inleidende dagvaarding onder 4).
3.7.1. De vordering van [appellante] tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet wordt afgewezen nu zij deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Haar stelling dat zij in verband met de afboeking van het op 27 oktober 2002 opgenomen bedrag van € 74.170,- de huur niet meer kon betalen en daardoor moest verhuizen zonder deze stelling met bescheiden te staven en nader feitelijk te onderbouwen, kan niet als een deugdelijke grondslag van die vordering worden gekwalificeerd.
3.7.2. Uit het vorenstaande vloeit voorts voort dat de vordering van de bank in reconventie moet worden afgewezen.
3.8. Het bewijsaanbod van de bank wordt als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd.
4. Slotsom
Het gevolg van het hiervoor overwogene is dat het beroep van [appellante] slaagt en dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd. De vordering van [appellante] zal alsnog worden toegewezen als hiervoor onder 3.7. aangegeven.
De bank dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep te dragen.
5.Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
In conventie
veroordeelt de bank om aan [appellante] te betalen door bijschrijving op de bankrekening van [appellante] met rekeningnummer [nummer] een bedrag van € 74.134,63 vermeerderd met de daarop in rekening gebrachte debetrente vanaf 27 oktober 2002 tot de dag der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de bank in de kosten van het geding, aan deze zijde van [appellante] tot aan dit arrest begroot op € 1.491,16 aan verschotten en € 4.023,- aan salaris, te voldoen aan de griffier volgens artikel 243 Rv;
In reconventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt de bank in de kosten van het geding aan de zijde van [appellante] tot aan dit arrest begroot op € 2.011,- aan salaris te voldoen aan de griffier volgens artikel 243 Rv;
veroordeelt de bank in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot aan dit arrest begroot op € 376,60 aan verschotten en € 4.893,- aan salaris te voldoen aan de griffier volgens artikel 243 Rv;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en J.E. Molenaar en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 29 maart 2007.