ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8307

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
657/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afkoop van levensverzekeringen door verzekeringsagent zonder toestemming van de verzekeringsnemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afkoop van levensverzekeringen die ten name stonden van [de vrouw]. De zaak is ontstaan uit een affectieve relatie tussen [de vrouw] en [de man], waarbij [de man] als gevolmachtigde van [de vrouw] optrad. In 1989 en 1990 zijn er twee levensverzekeringen afgesloten door bemiddeling van [de verzekeringsagent]. In april 2001 heeft [de man] de verzekeringsagent verzocht om beide polissen te beëindigen en de afkoopsommen, totaal € 160.010,59, op de rekening van hun 9-jarige zoon te storten. Dit gebeurde zonder medeweten van [de vrouw].

Na een aangifte van valsheid in geschrifte door [de vrouw] en een onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut, bleek dat de handtekening op de machtiging vals was. [De vrouw] vorderde in de rechtszaak dat de afkoop van de polissen niet rechtsgeldig was en dat de verzekeringsagent aansprakelijk was voor de schade die zij had geleden. Het hof oordeelde dat de verzekeringsagent onzorgvuldig had gehandeld door de afkoop uit te voeren zonder contact met [de vrouw] op te nemen om de opdracht van [de man] te verifiëren.

Het hof verklaarde [de vrouw] niet ontvankelijk in haar primaire vordering, maar wees de subsidiaire vordering toe en veroordeelde de verzekeringsagent tot betaling van het bedrag van € 160.010,59, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding werden ook aan de verzekeringsagent opgelegd. Dit arrest benadrukt de zorgplicht van een verzekeringsagent bij het uitvoeren van opdrachten die mogelijk niet rechtsgeldig zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [...],
APPELLANTE,
procureur: mr. A.C. Olivier,
t e g e n
de naamloze vennootschap [...] N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. A. van Hees.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante – hierna [de vrouw] – is bij dagvaarding van 10 februari 2004 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te Amsterdam onder rolnummer 234317/HA ZA 01- 3347(AMS) op 12 november 2003 uitgesproken vonnis.
1.2 Bij memorie heeft [de vrouw] vijf grieven ontwikkeld, bewijs aangeboden, een productie overgelegd en geconcludeerd als aldaar vermeld.
1.3 Geïntimeerde – hierna [de verzekeringsagent] – heeft vervolgens de grieven bestreden, eveneens bewijs aangeboden en geconcludeerd als aldaar verwoord.
1.4 Vervolgens hebben partijen arrest verzocht op de in kopie overgelegde stukken.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de onder 1.2. vermelde memorie.
3. Beoordeling
3.1 De zaak betreft het volgende.
Tussen [de vrouw] en [de man] heeft een affectieve relatie bestaan die is ontstaan in 1984.
[De man] heeft voor [de vrouw] sedert 1984 zakelijk en privé beheeraangelegenheden behartigd.
Op 1 december 1989 is onder polisnummer [...] (met een looptijd tot 1 december 2033) ten name van [de vrouw] een levensverzekering afgesloten door bemiddeling van [de verzekeringsagent].
Op 1 oktober 1990 is onder polisnummer [...] (met een looptijd tot 1 oktober 2027) eveneens ten name van [de vrouw] door [de verzekeringsagent] een levensverzekering afgesloten.
[De man] heeft bij brief van 16 april 2001 [de verzekeringsagent] medegedeeld dat beide voornoemde levensverzekeringen beëindigd dienden te worden. Bij deze brief zat een copie van het paspoort van [de vrouw] en een schriftelijk stuk met de titel “verklaring tot het verlenen van algehele machtiging” dat blijkens de inhoud van dat stuk op 30 december 1991 te Amsterdam door [de man] en [de vrouw] getekend zou zijn.
De polissen zijn buiten medeweten van [de vrouw] afgekocht tot een bedrag van € 160.010,59.
Op 9 februari 2002 heeft [de vrouw] een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie naar aanleiding van de door haar – naar het hof begrijpt – op 7 december 2001 gedane aangifte van valsheid in geschrifte, gepleegd door [de man].
Deze verklaring houdt, voor zover thans van belang, in:
“ 1. Verklaring tot het verlenen van algehele machtiging
Deze machtiging is door [de man] gezonden naar [de verzekeringsagent] te Amsterdam en gebruikt bij de afkoop van twee op mijn naam staande spaar- levensverzekeringen, polisnummers [...] en [...].
Deze machtiging heb ik medio december 2001, gevonden in mijn woning [adres 1] te [plaats 1]. Deze lag in een ruimte die [de man] als kantoor in gebruik heeft. Deze machtiging is valselijk opgemaakt en voorzien van een valse handtekening van mij. Ik heb nooit een algehele machtiging gegeven aan mijn ex-partner [de man].”
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft de regiopolitie Kennemerland, naar aanleiding van een door hem uitgevoerd onderzoek, op 1 juli 2002 gerapporteerd dat de handtekening van [de vrouw] op de betreffende machtiging is aangebracht met een inkjetprinter en dat het origineel dat aan deze (per inkjetprinter aangebrachte) handtekening ten grondslag heeft gelegen, waarschijnlijk is vervaardigd door [de vrouw].
3.2 In dit geding vordert [de vrouw], na vermeerdering van haar eis bij repliek, voor zover van belang:
A. Primair: voor recht te verklaren dat de bij [de verzekeringsagent] afgesloten polissen niet rechtsgeldig zijn afgekocht;
A. subsidiair: de veroordeling van [de verzekeringsagent] om binnen 8 dagen na betekening van de beslissing om aan [de vrouw] te betalen een bedrag van € 160.010,59, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
C. meer subsidair: de veroordeling van [de verzekeringsagent] tot betaling aan [de vrouw] van een bedrag aan schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3 [De verzekeringsagent] heeft deze vorderingen gemotiveerd betwist.
3.4 Aan deze vorderingen legt [de vrouw] ten grondslag dat [de verzekeringsagent] onrechtmatig en onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld door de opdracht van [de man] om genoemde polissen voor het einde van de looptijd af te kopen, uit te voeren zonder contact met haar op te nemen om de opdracht van [de man] te verifiëren (inleidende dagvaarding pag.3 onder 4 tot en met 6).
3.5 Als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [de verzekeringsagent] bij de afkoop van de ten processe bedoelde polissen als gevolmachtigde van de verzekeraars is opgetreden.
Dat betekent dat [de vrouw] in haar vordering jegens [de verzekeringsagent] betreffende de verklaring voor recht dat de afkoop van de polissen niet rechtsgeldig is, niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu zij bij deze vordering geen enkel belang heeft. Toewijzing van deze vordering levert immers geen enkel recht jegens de verzekeraars op en evenmin enige aanspraak op [de verzekeringsagent].
Met betrekking tot de subsidiaire en meer subsidiaire vordering wordt het volgende overwogen.
3.7 Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of [de man] in deze bevoegd was [de vrouw] te vertegenwoordigen.
[De vrouw] heeft gemotiveerd betwist [de man] in deze te hebben gemachtigd en de ten processe bedoelde verklaring tot het verlenen van algehele machtiging van 31 december 1991 te hebben ondertekend.
3.8 Tegenover deze betwisting heeft [de verzekeringsagent] slechts gesteld (conclusie van antwoord pag.2 onder 5 en conclusie van dupliek pag.2 onder 7) dat [hij] bij gebrek aan wetenschap bestrijdt dat [de man] zonder toestemming/volmacht van [de vrouw] gehandeld heeft en erop gewezen (conclusie van dupliek pag. 3 onder 12) dat [de vrouw] heeft verklaard “dat er óók rechtshandelingen door [de man] namens haar zijn verricht, die met haar medeweten plaatsvonden” en vervolgens een aantal situaties omschreven waarin [de man] namens [de vrouw] is opgetreden.
3.9 Naar het oordeel van het hof kan echter uit de stellingen van [de verzekeringsagent] niet worden afgeleid dat [de vrouw] de verklaring tot het verlenen van algehele machtiging, waaraan, volgens [de verzekeringsagent], [de man] de bevoegdheid ontleende om namens [de vrouw] de polissen af te kopen, heeft ondertekend en [de man] heeft gemachtigd in deze voor haar op te treden.
Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat, als onvoldoende gemotiveerd door [de verzekeringsagent] betwist, [de man] niet bevoegd was namens [de vrouw] de polissen met [polisnummers ... en ...] af te kopen.
3.10 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [de vrouw] jegens [de verzekeringsagent] de schijn heeft opgewekt dat [de man] in deze bevoegd was.
3.11 Ook die vraag dient ontkennend te worden beantwoord, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat er tussen partijen – [de verzekeringsagent] en [de vrouw] - op enig moment contact is geweest.
3.12 Voor zover [de verzekeringsagent] heeft willen betogen (onder meer conclusie van antwoord, pag.2 onder 6) dat door toedoen van [de vrouw] bij [hem], [de verzekeringsagent], de schijn is gewekt dat [de man] in deze bevoegd was, aangezien [de man] over de exacte gegevens van de polissen beschikte, [hem], [de verzekeringsagent], een kopie van het paspoort van [de vrouw] heeft toegezonden alsmede de verklaring tot het verlenen van algehele machtiging, wordt deze stelling verworpen nu gesteld noch gebleken is dat [de verzekeringsagent] enig onderzoek heeft verricht naar de wijze waarop [de man] in het bezit is gekomen van deze bescheiden en reeds daarom [de vrouw] bij [hem], [de verzekeringsagent], niet de indruk kan hebben gewekt dat [de man] met haar toestemming over deze stukken beschikte.
3.13 De stellingen van [de verzekeringsagent] dat [de vrouw] voorts bedoelde schijn jegens [hem] heeft gewekt door jarenlang [de man] toestemming te geven haar zaken te regelen (memorie van antwoord pag.6 onder 30) wordt verworpen, nu – zoals hiervoren overwogen – [de verzekeringsagent] en [de vrouw] nimmer contact hebben gehad en [de vrouw] dus niet bij [de verzekeringsagent] het vertrouwen kan hebben gewekt dat [de man] namens haar mocht optreden. Nog daargelaten dat [de vrouw] – door [de verzekeringsagent] onvoldoende gemotiveerd weersproken – heeft gesteld dat [de verzekeringsagent] eerst in dit geding van een en ander op de hoogte is geraakt (conclusie van repliek pag. 4 onder 12).
3.14 Thans dient te worden beoordeeld of [de verzekeringsagent] jegens [de vrouw] onrechtmatig heeft gehandeld door op basis van de brief van [de man] van 16 april 2001 met bijlagen tot afkoop van de ten processe bedoelde polissen over te gaan.
3.15 In de brief van 16 april 2001 verzoekt [de man] met betrekking tot de op naam van de kinderen van [de man] en [de vrouw] – [zoon 1], geboren [...] 1991 en [zoon 2], geboren [...] – staande polissen en de op zijn naam staande polis het oude adres resp [adres 2 woonplaats 2] en [adres 3 woonplaats 2], te wijzigen in: Postbus [...], [plaats 3] (correspondentieadres) en [adres 1 plaats 1] (vestigingsadres).
Met betrekking tot de polissen op naam van [de vrouw] houdt de brief in dat het adres Postbus [...], [plaats 4] niet behoeft te worden veranderd.
Voorts schrijft [de man] in deze brief dat hij terzake van de op zijn naam staande polis wil overgaan tot opname van het tegoed en dat de volledige waarde overgemaakt moet worden naar de op zijn naam staande postbankrekening.
Met betrekking tot de polissen op naam van [de vrouw] deelt [de man] mede dat ook terzake van die polissen tot opname van het tegoed zal worden overgegaan en dat hij het nummer van de rekening waar de tegoeden naar moeten worden overgemaakt zo spoedig mogelijk zal doorgeven.
Voorts deelt hij mee het origineel van deze polissen niet te kunnen overleggen.
Bij brief van 1 mei 2001 geeft [de man] [de verzekeringsagent] vervolgens opdracht de afkoopsom van de twee polissen op naam van [de vrouw] over te maken op postbankrekening nummer [...] (dagvaarding onder 5) welke rekening staat op naam van de destijds 9-jarige zoon van [de man] en [de vrouw], [zoon 1].
Met betrekking tot de polissen ten name van [de vrouw] wordt [de verzekeringsagent] in afwijking met de overige in de brief van 16 april 2001 genoemde polissen dus opgedragen het adres niet te wijzigen. Voorts dienen de afkoopsommen van deze polissen te worden gestort op de postbankrekening van de – naar [de verzekeringsagent] op grond van de brief van 16 april 2001 bekend kon zijn – 9-jarige zoon van [de man] en [de vrouw] die zowel een ander post- als vestigingsadres had dan [de vrouw].
Bovendien kon [de man] de originele polissen van deze ten name van [de vrouw] staande verzekeringen niet aan [de verzekeringsagent] doen toekomen.
3.16 Het hof is van oordeel dat [de verzekeringsagent] op grond van deze omstandigheden nader onderzoek had moeten (doen) instellen alvorens tot afkoop van de polissen ten name van [de vrouw] en storting van de afkoopsommen op de postbankrekening van haar 9-jarige zoon over te gaan.
Door dit na te laten heeft [de verzekeringsagent] jegens [de vrouw] onzorgvuldig en dus onrechtmatig gehandeld.
3.17 Dat brengt mee dat [de verzekeringsagent] de door [de vrouw] tengevolge van de afkoop van de polissen geleden schade dient te vergoeden.
3.18 [De vrouw] betoogt dat de door haar geleden schade € 160.010,59 bedraagt, zijnde de som van de afkoopsommen.
[De verzekeringsagent] heeft deze vordering weliswaar betwist maar heeft erkend dat de uitgekeerde afkoopsommen het door [de vrouw] genoemde bedrag hebben uitgemaakt.
Nu voorts [de verzekeringsagent] niet voldoende gemotiveerd althans volstrekt niet onderbouwd heeft weersproken dat dit bedrag [de vrouw] niet ten goede is gekomen, kan ervan worden uitgegaan dat [de vrouw] in elk geval door het voornoemde onrechtmatig handelen van [de verzekeringsagent] schade heeft geleden tot de hoogte van dat bedrag.
Het hof zal de vordering van [de vrouw] dan ook tot dat bedrag toewijzen. De wettelijke rente zal vanaf de dag der dagvaarding worden toegewezen nu gesteld noch gebleken is dat [de vrouw] op de bij de wet voorgeschreven wijze aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de wettelijke rente met ingang van 1 mei 2001 en [de verzekeringsagent] heeft betwist wettelijke rente vanaf 1 mei 2001 verschuldigd te zijn.
3.19 Het bewijsaanbod van [de verzekeringsagent] wordt als te vaag en niet ter zake dienend gepasseerd.
4. Slotsom
Uit het vorenstaande volgt dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd, [de vrouw] niet ontvankelijk is in haar primaire vordering en de subsidiaire vordering kan worden toegewezen als hierna vermeld.
[De verzekeringsagent] dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in beide instanties te dragen.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart [de vrouw] niet ontvankelijk in de primaire vordering;
veroordeelt [de verzekeringsagent] tot betaling aan [de vrouw] van een bedrag van € 160.010,59 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening, binnen 8 na dagen na betekening van dit arrest;
veroordeelt [de verzekeringsagent] in de kosten van het geding aan de zijde van [de vrouw] tot aan dit arrest begroot op € 3.944,52 in eerste aanleg en op € 7.515,78 in hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.E. Molenaar en A.C. de Brauw en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 1 februari 2007.