GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[werknemer]
wonende te Rotterdam,
APPELLANT in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in voorwaardelijk incidenteel appel,
procureur: mr. A.S. Rueb,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALBRON PARTY PRODUCTIONS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANTE in voorwaardelijk incidenteel appel,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [werknemer] en Albron genoemd.
Bij dagvaarding van 5 oktober 2005 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht (hierna: de kantonrechter), van 13 juli 2005, onder rolnummer 381639 CU EXPL 04-11700 gewezen tussen [werknemer] als eiser en Albron als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [werknemer] één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en Albron zal veroordelen alle schade te vergoeden die hij ten gevolge van een hem op 3 november 2003 overkomen bedrijfsongeval heeft geleden en nog zal lijden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ongeval, met veroordeling van Albron in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft Albron de grief bestreden en harerzijds in voorwaardelijk incidenteel appel één grief tegen eerdergenoemd vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep – zakelijk - zal bekrachtigen, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens heeft [werknemer] bij memorie in het incidenteel appel geantwoord, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het incidenteel appel zal verwerpen, met veroordeling van Albron in de kosten van het incidenteel appel.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memories van [werknemer] en Albron.
De kantonrechter heeft onder 1. in het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. De grief in voorwaardelijk incidenteel appel richt zich tegen het aldaar als vaststaand aangemerkte feit dat [werknemer] sinds het hem overkomen ongeval het zicht in het rechteroog vrijwel volledig mist. Of deze vaststelling juist is kan in het midden blijven, gelet op hetgeen hierna omtrent het voorwaardelijk incidenteel appel wordt overwogen. Voor het overige bestaat tussen partijen geen geschil over de door de kantonrechter vastgestelde feiten zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1 [Werknemer] is sedert 1 november 1997 in dienst van Albron. Hij was werkzaam in de functie van voorman logistiek toen hem bij de uitoefening van zijn werkzaamheden op 3 november 2003 een ongeval is overkomen. Bij het lossen van een vrachtwagen is een spanband van een rolcontainer losgeschoten en in het rechteroog van [werknemer] terechtgekomen. Daardoor heeft [werknemer] blijvend oogletsel opgelopen.
4.2 [Werknemer] stelt zich op het standpunt dat Albron niet heeft voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW en vordert vergoeding van alle schade als gevolg van dit bedrijfsongeval. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
4.3 Met zijn grief beoogt [werknemer] het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. De kantonrechter heeft volgens [werknemer] ten onrechte overwogen dat Albron hem in redelijkheid niet specifiek behoefde te waarschuwen tegen het gevaar van het losschieten van spanbanden, anders dan door haar werknemers te instrueren de spanbanden op juiste wijze te bevestigen en deze na het losmaken aan de zijkant van de rolcontainer weer vast te maken. Bovendien heeft de kantonrechter ten onrechte aangenomen dat Albron hem en de andere werknemers deze instructie heeft gegeven, aldus [werknemer]. Hij betwist dat het ging om eenvoudige werkzaamheden en voorts dat het gevaar dat een spanband losschiet van algemene bekendheid is. Ten slotte betoogt [werknemer] dat mogelijk sprake is geweest van een ondeugdelijke spanband. Het komt voor risico van Albron dat de betreffende rolcontainer en spanband na het ongeval niet zijn veilig gesteld, waardoor eventuele gebreken niet meer konden worden vastgesteld. Het hof overweegt als volgt.
4.4 Albron is op de voet van artikel 7:658 lid 1 BW verplicht de werkomgeving van [werknemer] zodanig in te richten en zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [werknemer] in de uitoefening van zijn functie schade lijdt. Deze zorgplicht heeft betrekking op zowel de werktuigen en gereedschappen waarmee [werknemer] werkt – de rolcontainers en spanbanden derhalve – als op de instructie die Albron bij de gebruikmaking daarvan dient te geven.
4.5 Naar het oordeel van het hof is Albron in de in dezen op haar rustende zorgplicht niet tekortgeschoten. Met betrekking tot de deugdelijkheid van de spanbanden is niet gebleken van enig gebrek. [Werknemer] heeft niet betwist dat bij het hier bedoelde transport van goederen in Nederland de bewuste rolcontainers en type spanbanden algemeen gebruikt worden. Albron heeft voorts onweersproken gesteld dat alle spanbanden na het ongeval met [werknemer] nog konden worden gebruikt en dat geen kapotte spanband is aangetroffen. [Werknemer] heeft tegenover de Arbeidsinspectie verklaard dat hij samen met collega [collega 1] de rolcontainers in de vrachtwagen heeft geladen. In het ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie (productie 1 bij inleidende dagvaarding) wordt gerapporteerd “Hij [[werknemer]; hof] had de spanbanden van de rolcontainers bij het laden correct vast gemaakt.” Het hof leidt hieruit af dat ook [werknemer] zelf bij het laden van de rolcontainers geen onregelmatigheden aan de spanbanden heeft opgemerkt. Uit de verklaringen van genoemde [collega 1] en collega [collega 2] zoals die zijn afgelegd tegenover de Arbeidsinspectie tezamen met de eigen verklaring van [werknemer] waar hij zegt “Ik wilde de rolcontainer uit de vrachtauto halen via de laadklep, maar er zat geen beweging in de container, ik had hem maar iets naar voren kunnen bewegen. Ik wilde kijken waar hij vast zat en plotseling schoot er iets in mijn gezicht.” leidt het hof af dat de spanband is blijven haken en door het trekken van [werknemer] is losgeschoten. Op geen enkele wijze wordt door de getuigen of [werknemer] melding gemaakt van enig gebrek aan de spanband. Dat de rolcontainer met spanbanden na het ongeval niet is veilig gesteld voor onderzoek maakt dat niet anders. In het licht van het vorenstaande levert dit enkele feit onvoldoende grond voor de veronderstelling dat gebruik is gemaakt van ondeugdelijk materiaal.
4.6 De omvang van de zorgplicht en de redelijkerwijs door Albron in dezen te nemen maatregelen en te verstrekken aanwijzingen wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de werkzaamheden van [werknemer] eenvoudig van aard waren, zonder aanzienlijke daaraan verbonden risico’s, en [werknemer] een ervaren kracht was die in zijn functie als voorman bovendien toezicht diende te houden op de werkwijze van anderen. In het expertiserapport van Andriessen & Geurst Expertises B.V. (productie 2 bij conclusie van antwoord) is te lezen dat Albron zich bedient van mondelinge kennisoverdracht alsook schriftelijke instructies ter kennis brengt van de werknemer, de laatste in de vorm van een “werkwijzer Logistiek”. Deze mededelingen van S. Veenendaal namens Albron worden gesteund door de verklaringen van de getuigen [collega 1] en [collega 2], die beiden verklaren dat er binnen het bedrijf duidelijke instructies gelden met betrekking tot het vastzetten van spanbanden. [Werknemer] heeft weliswaar bestreden bekend te zijn met de bedoelde werkwijzer en betwist dat hij de door getuigen bedoelde instructies heeft gekregen, maar het hof acht onaannemelijk dat [werknemer] gezien zijn functie van voorman hiermee niet bekend zou zijn. Daarbij komt dat [werknemer] blijkens het ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie, waar wordt gerapporteerd “Hij [[werknemer]; hof] had de spanbanden van de rolcontainers bij het laden correct vast gemaakt.” kennelijk wel op de hoogte was van de correcte wijze van bevestiging van de spanbanden bij het laden. Overigens wordt bij de uitvoering van werkzaamheden, zeker door een ervaren kracht als [werknemer], een minimale oplettendheid verondersteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat een deugdelijke spanband bij gebruikmaking voor het doel waarvoor hij dient onder spanning staat en daarmee het algemeen bekende gevaar in zich bergt dat een dergelijke spanband losschiet. Bij deze stand van zaken was een bijzondere instructie van Albron naar het oordeel van het hof dan ook redelijkerwijs niet geboden. De conclusie is dat het principaal appel faalt.
4.7 Nu het principaal appel faalt behoeft het voorwaardelijk incidenteel appel geen verdere bespreking.
De grief in principaal appel faalt, zodat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen. [Werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Het voorwaardelijk incidenteel appel zal buiten behandeling blijven.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [werknemer] in de kosten van het principaal appel en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van Albron gevallen, op € 248,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, S.F. Schütz en H. Sorgdrager en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2007 door de rolraadsheer.