ECLI:NL:GHAMS:2007:BA5908
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.D.R.M. Boumans
- M.W.E. Koopmann
- J.E. Molenaar
- Rechtspraak.nl
Recht van verzet tegen faillietverklaring en de procedurele vereisten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht van verzet van verzoekster [BV I] tegen de faillietverklaring van [BV II]. De faillietverklaring was eerder uitgesproken door de rechtbank Amsterdam op 13 september 2006, op verzoek van [BV III] en [BV IV]. Verzoekster [BV I] heeft op 20 november 2006 een verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof, waarin zij verzet aantekende tegen het arrest van het hof van 10 november 2006, dat het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. De kern van de zaak draait om de vraag of verzoekster [BV I] ontvankelijk is in haar verzet, gezien de bepalingen van de Faillissementswet (Fw) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Het hof overweegt dat op grond van artikel 10 Fw. een belanghebbende recht van verzet heeft gedurende acht dagen na de faillietverklaring. Dit verzet moet worden ingediend bij de rechtbank die de faillietverklaring heeft uitgesproken. Aangezien de faillietverklaring van [BV II] door de rechtbank is uitgesproken, had verzoekster [BV I] haar verzet daar moeten indienen. Het hof concludeert dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzet, omdat zij niet heeft voldaan aan de vereisten van de wet.
De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedure bij het indienen van verzet tegen een faillietverklaring. Het hof verklaart verzoekster [BV I] niet ontvankelijk in het verzet, en bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank. Dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen acht dagen na de uitspraak.