ECLI:NL:GHAMS:2007:BA0741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1167/2006 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens overschrijding termijn verklaring derdenbeslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer van toezicht over notarissen. De notaris, appellante in deze procedure, werd verweten dat zij de wettelijke termijn van vier weken voor het afleggen van een verklaring van derdenbeslag had overschreden. Klaagster, de voormalige echtgenote van [H], had conservatoir beslag gelegd op gelden die de notaris onder zich had in verband met de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De notaris had verzuimd om tijdig de vereiste verklaring af te leggen, ondanks herhaalde verzoeken van de deurwaarder en de raadsvrouw van klaagster. Het hof oordeelde dat de notaris in strijd had gehandeld met artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door niet binnen de gestelde termijn te reageren op het gelegde beslag. Dit leidde tot een aanzienlijke vertraging in de uitbetaling van de verkoopopbrengst aan klaagster, die pas acht maanden na de verkoop de gelden ontving. Het hof oordeelde dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld en dat haar verweer, dat er geen nadeel voor klaagster was ontstaan, niet opging. De notaris had de verplichting om de situatie zorgvuldig te beoordelen en tijdig te handelen, wat zij niet had gedaan. De klacht van klaagster werd gegrond verklaard, en het hof bevestigde de eerdere beslissing van de kamer van toezicht, die de notaris had gewaarschuwd voor haar handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 8 maart 2007 in de zaak onder rekestnummer 1167/2006 NOT van:
MR. [X],
notaris te [plaats],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. B. Rol,
t e g e n
[Y],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde : mr. J.B. Streefkerk.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 21 juli 2006 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellant, verder te noemen de notaris, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 22 juni 2006, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klaagster, gegrond heeft verklaard onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
1.2. Van de zijde van klaagster is een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen op 20 september 2006.
1.3. Bij faxbericht van 12 januari 2007 heeft de gemachtigde van de notaris bericht dat de notaris verhinderd is om ter terechtzitting te verschijnen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 januari 2007. Verschenen zijn klaagster en haar gemachtigde, alsmede de gemachtigde van de notaris. Deze hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat zij de termijn van vier weken, waarbinnen zij ingevolge artikel 467a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) na het leggen van het beslag verklaring had moeten doen van hetgeen door het beslag was getroffen, heeft overschreden ondanks daartoe herhaaldelijk gesommeerd te zijn door de gerechtsdeurwaarder en de toenmalige raadsvrouwe van klaagster.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat zij door overschrijding van de termijn van het afleggen van de verklaring van derdenbeslag, de verkoopopbrengst veel te laat heeft uitbetaald. Bovendien heeft zij de deurwaarderskosten en de kosten van rechtsbijstand die klaagster dientengevolge diende te betalen, niet vergoed.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stelling van klaagster ten dele en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris heeft erkend dat de termijn voor het afleggen van een verklaring van derdenbeslag is overschreden. Hieruit is echter geen nadeel voor klaagster ontstaan.
5.3. Voorts heeft de notaris betoogd dat het standpunt van de toenmalige raadsvrouwe van klaagster niet eenduidig was met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van klaagster en haar ex-echtgenoot. Bovendien is de notaris verzocht om in beide beslagen het beslagene onder zich te houden en is er niet om betaling gevraagd. Toen het conservatoir beslag over ging in een executoriaal beslag op 11 februari 2004 door betekening van het vonnis van 5 november 2003, achtte de notaris zich vrij om over te gaan tot betaling, hetgeen zij - tijdig - op 13 februari 2004 heeft gedaan.
6. De beoordeling
6.1. Het hof is van oordeel dat de notaris heeft gehandeld in strijd met het voorschrift van artikel 476a Rv door niet binnen vier weken na het op 23 mei 2003 gelegde beslag de in dit artikel bedoelde verklaring te doen over hetgeen door het beslag was getroffen en deze verklaring zelfs niet te geven nadat de deurwaarder die het beslag had gelegd daarom bij brieven van 2 juli en 20 oktober 2003 had verzocht. Pas na de sommatie van de raadsvrouw van klaagster van 9 januari 2004 heeft de notaris bij brief van 12 januari 2004 opgave gedaan van de hoogte van het bedrag dat zij in depot had gehouden en vermeld dat dit bedrag aan klaagster toekwam.
6.2. Het hof is verder van oordeel dat de notaris aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De notaris heeft betoogd dat zij in verwarring is gebracht door de door haar als niet geheel eenduidig ervaren standpunten van de raadsvrouw van klaagster over het huwelijksgoederenregime waaronder klaagster met haar ex-echtgenoot was gehuwd. Dit betoog kan de notaris niet baten. Deze omstandigheid ontslaat haar immers niet van de verplichting om naar beste weten de in artikel 476a Rv bedoelde verklaring te doen. Bovendien is niet gebleken dat de notaris die geacht moet worden te beschikken over deskundigheid op het terrein van het huwelijksgoederen- recht heeft getracht eventueel bestaande onduidelijkheid op te heffen. Het hof acht het klachtonderdeel gegrond.
6.3. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen omtrent de klacht dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.D.R.M. Boumans en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op donderdag 8 maart 2007 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE AMSTERDAM
Beslissing van 22 juni 2006 op de klacht met nummers 297775 / NT 04-30 P van:
[Y],
wonende te [plaats],
advocate aanvankelijk mr. M.G. van de Vliet-Blokziel, thans mr. J.B. Streefkerk,
tegen:
mr. [X],
notaris te [plaats],
advocaat mr. B. Rol.
Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klaagschrift met bijlagen van 26 augustus 2004;
- verweerschrift met bijlagen van 5 november 2004;
- repliek met bijlagen van 3 december 2004;
- dupliek van 5 januari 2005.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 13 april 2006, waar klaagster en de notaris zijn verschenen, beiden vergezeld van hun advocaten. Beide partijen hebben het woord gevoerd en hun standpunten nader toegelicht. Uitspraak is bepaald op 22 juni 2006.
De feiten
1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. Klaagster was op huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer [H]. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2002 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De beschikking is op 12 augustus 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
b. De voormalige echtelijke woning stond op naam van klaagster. Klaagster heeft de woning verkocht en deze op 23 mei 2003 overgedragen ten overstaan van de notaris.
c. Op 23 mei 2003 heeft klaagster, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam die de vordering van klaagster heeft begroot op € 25.000,=, conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de notaris ten laste van [H]. In het inleidend verzoekschrift wordt gesteld dat de voormalige echtelijke woning tot de tussen klaagster en [H] bestaande gemeenschap behoort. Op diezelfde datum heeft klaagster ten laste van [H] uit hoofde van de beschikking van 10 april 2002 executoriaal derdenbeslag onder de notaris doen leggen op de gelden die de notaris uit hoofde van de verkoop van de voormalige echtelijke woning onder zich had. De notaris heeft hierop het restant van de koopsom van de woning onder zich gehouden.
d. Bij brieven van 2 juli 2003 en 20 oktober 2003 heeft de deurwaarder de notaris verzocht om de verklaring derdenbeslag ingevuld aan hem te retourneren.
e. Bij verstekvonnis van de rechtbank Zwolle van 5 november 2003 is [H] onder meer veroordeeld om aan klaagster te betalen een bedrag van € 21.168,54. Op 11 februari 2004 is dit vonnis aan de notaris betekend.
f. Bij brief van 9 januari 2004 heeft de toenmalige raadsvrouw van klaagster de notaris gesommeerd de verklaring derdenbeslag vóór 15 januari 2004 af te geven.
g. Bij brief van 12 januari 2004 heeft de notaris aan de toenmalige raadsvrouw van klaagster, voorzover van belang, geschreven:
“Naar aanleiding van het exploit op 23 mei 2003 is de verkoopopbrengst, te weten € 8.958,70 in depot gehouden. (...) Op grond van de aan mij verstrekte informatie komt mijns inziens het restantbedrag toe aan mevrouw [X]. Het appartementsrecht was immers volgens gegevens van het kadaster op haar naam gesteld en mevrouw [X] en de heer [H] waren volgens opgave van cliënten destijds gehuwd buiten gemeenschap van goederen. Voor het overige heb ik geen gelden van mevrouw [X] en/of de heer [H] onder me.”
h. Op 13 februari 2004 heeft de notaris de verkoopopbrengst uitgekeerd aan klaagster.
De klacht
2.1 Klaagster heeft de klacht, samengevat, als volgt toegelicht. Ingevolge artikel 476a Rv is de notaris verplicht om binnen vier weken na het gelegde beslag een verklaring af te leggen omtrent hetgeen waarop beslag is gelegd. De notaris heeft deze termijn ruimschoots overschreden, ondanks herhaalde sommaties van de deurwaarder en de toenmalige raadsvrouw van klaagster.
2.2 Het ruimschoots overschrijden van de termijn van vier weken voor het afleggen van de verklaring derdenbeslag heeft tot gevolg gehad dat de notaris de verkoopopbrengst veel te laat heeft uitbetaald. Bovendien heeft klaagster de wettelijke rente over het depotbedrag niet van de notaris ontvangen en evenmin heeft de notaris de deurwaarderskosten en de kosten van rechtsbijstand, die klaagster heeft moeten maken, vergoed.
Het verweer
3.1 Primair stelt de notaris zich op het standpunt dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verweten gedraging niet valt onder het tuchtrecht. De verplichtingen die de derde beslagene heeft, gelden niet zwaarder voor bepaalde beroepsgroepen, dus ook niet voor notarissen. Het wel of niet naleven van deze regels is niet aan het tuchtrecht onderworpen.
3.2 Subsidiair voert de notaris, voorzover van belang, aan dat de standpunten van de toenmalige raadsvrouw van klaagster omtrent het huwelijksgoederenregime van klaagster en [H] onbegrijpelijk en strijdig aan elkaar waren. Verder is bij beide beslagen bevel gedaan om “het beslagene onder zich te houden”. Om betaling werd niet gevraagd. Het was aan de deurwaarder om bij deze cumulatie van beslagen de handelwijze te bepalen. Daaromtrent heeft de deurwaarder niets gemeld aan de notaris. Weliswaar heeft de deurwaarder de notaris op 3 februari 2004 verzocht om de gelden uit te betalen, maar daarbij is hij voorbij gegaan aan het feit dat er nog een conservatoir beslag lag, op grond waarvan niet mocht worden betaald. De deurwaarder heeft niet te kennen gegeven dat hij voor beide beslagen wenste te innen en dat hij zich verantwoordelijk achtte voor de verdeling. Eerst op 11 februari 2004, toen het conservatoir beslag executoriaal werd door betekening van het vonnis van 5 november 2003 aan de notaris, stond het haar vrij om te betalen. Dat heeft zij twee dagen later, op 13 februari 2004, ook gedaan, hetgeen tijdig is te noemen. Weliswaar is de verklaring derdenbeslag niet binnen de daarvoor gestelde termijn afgelegd, maar niet valt in te zien dat dit als een fout kan worden aangemerkt, te meer nu daar in het geheel geen nadeel voor klaagster uit is voortgevloeid.
De beoordeling
4.1 Op grond van artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. Thans staat ter beoordeling of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klaagster geldt dat de verweten gedragingen betrekking hebben op de wijze waarop de notaris de wettelijke voorschriften en zorgvuldigheidsnormen heeft nageleefd met betrekking tot gelden die zij als notaris onder zich had. Derhalve vallen de verweten gedragingen onder het tuchtrecht, zodat klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.
4.3 Klaagster heeft conservatoir en executoriaal derdenbeslag onder de notaris doen leggen op gelden die deze in verband met de overdracht van de woning van klaagster onder zich hield. De notaris verkeerde – terecht – in de veronderstelling dat de verkochte woning uitsluitend eigendom van klaagster was. In het beslagrekest staat echter vermeld dat tussen klaagster en [H] een gemeenschap van goederen zou hebben bestaan. Alhoewel begrijpelijk is dat de notaris door deze tegenstrijdigheid en de cumulatie van beslagen in verwarring is gebracht en dat zij geen risico heeft willen nemen met het overmaken van de gelden, had het op haar weg gelegen om zo spoedig mogelijk uit te zoeken of klaagster als enige gerechtigd was tot de verkoopopbrengst. Dit was eenvoudig na te gaan aan de hand van de akte houdende huwelijkse voorwaarden, waarvan moet worden aangenomen dat de notaris daarover in het kader van de overdracht beschikte. Het had ook voor de hand gelegen dat zij over deze kwestie met de raadsvrouw van klaagster contact had opgenomen. Vervolgens had de notaris, nadat haar duidelijk zou zijn geworden dat zij geen gelden van [H] onder zich had, maar wel van klaagster, zo snel mogelijk nadat de termijn van vier weken na het leggen van beslag was verstreken, een derdenverklaring met die strekking moeten afleggen en de verkoopopbrengst aan klaagster moeten afdragen. Daarmee heeft de notaris echter, ondanks herhaalde verzoeken van de deurwaarder en klaagster, gewacht tot 12 januari 2004. Hierdoor heeft klaagster pas acht maanden na het transport de gelden ontvangen, hetgeen, anders dan de notaris stelt, wel degelijk een nadeel voor klaagster is. Door zo lang te wachten met het verstrekken van de derdenverklaring heeft de notaris onzorgvuldig jegens klaagster gehandeld. Ook heeft zij in strijd gehandeld met de op haar rustende zorgvuldigheidsverplich-ting, door de aan klaagster toekomende gelden pas na acht maanden uit te keren. De klacht is derhalve gegrond.
4.4 De vraag of de notaris de wettelijke rente over de gelden is verschuldigd, zoals klaagster stelt, is ter beoordeling van de civiele rechter. Wel constateert de kamer dat, hoewel de notaris de gelden acht maanden te laat heeft uitbetaald, zij zelfs niet heeft aangeboden de door haar ontvangen rente aan klaagster uit te keren, waartoe notarissen wel verplicht zijn op grond van artikel 15 van de Verordening beroeps- en gedragsregels, gelet op de toelichting op dat artikel.
4.5 De kamer acht het onder de gegeven omstandigheden zolang wachten met het afgeven van de verklaring derdenbeslag en het zonder enige grond of noodzaak onder zich houden van de gelden zodanig ernstig dat de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing passend voorkomt.
4.6 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
Beslissing
De kamer van toezicht:
- verklaart de klacht gegrond.
- legt aan de notaris op de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2006 door mrs. M.Y.C. Poelmann, voorzitter, M. Bijkerk, E.R.S.M. Marres, R.H. Meppelink en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van Bennekom, secretaris.
mr. E. van Bennekom, mr. M.Y.C. Poelmann,
secretaris. voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.