ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ7730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1429
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatieverstrekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante X. X, een alleenstaande vrouw van 33 jaar, was op 31 mei 2006 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Haar schuldenlast bedroeg op dat moment € 48.529,24. Tijdens de toelatingsprocedure had X echter nagelaten te melden dat zij in 2002 een geldprijs van € 82.000 had gewonnen. De bewindvoerder stelde dat X deze prijs had moeten gebruiken om haar schulden af te lossen, en verzocht de rechtbank om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. X betwistte dit en stelde dat zij niet verwijtbaar had gehandeld en dat de rechtbank geen grond had om de regeling te beëindigen op basis van informatie die al bekend was tijdens haar toelating.

Het hof oordeelde dat X tekortgeschoten was in haar verplichting om volledige en juiste informatie te verstrekken aan de rechtbank en de bewindvoerder. Het hof stelde vast dat X had moeten begrijpen dat de informatie over het prijzengeld van belang was voor de beoordeling van haar toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeerde dat, indien deze informatie tijdig was verstrekt, de rechtbank mogelijk niet tot toelating tot de regeling zou zijn overgegaan. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, en oordeelde dat X op veel te grote voet had geleefd, wat haar kan worden verweten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om actief mee te werken aan de schuldsanering en volledige openheid van zaken te geven over hun financiële situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 10 november 2006 in de zaak met rekestnummer 06/1429 van:
X,
wonende te Alkmaar,
APPELLANTE,
procureur: mr. B.J.C. Pleiter.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante – X - is bij per fax op 19 september 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Alkmaar van 13 september 2006 met insolventienummer 06/166 R, waarbij ten aanzien van X een saneringsplan is vastgesteld op de wijze zoals in het dictum van die beslissing wordt vermeld.
1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 24 oktober 2006. Ter zitting is X verschenen, bijgestaan door mr. F.J.J. Baars, advocaat te Alkmaar. Voorts is namens de bewindvoerder F.H. Entjes verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1 Overeenkomstig art. 343 lid 2 Faillissementswet (Fw.) heeft de rechtbank ambtshalve het saneringsplan vastgesteld, in die zin dat de toepassing van de schuldsanering van kracht is tot de dag van de uitspraak, derhalve tot 13 september 2006. De rechtbank is van oordeel dat de op X van toepassing zijnde schuldsanering zonder “schone lei” beëindigd dient te worden. De rechtbank heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat X de rechtbank ten tijde van de toelating tot de schuldsanering had moeten informeren over het door haar gewonnen prijzengeld. Had zij dit gedaan, dan was zij naar het oordeel van de rechtbank niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Zij heeft bij het aangaan van haar schulden lichtvaardig gehandeld en het onbetaald laten van haar schulden is niet te goeder trouw geweest nu zij volgens de rechtbank met het gewonnen prijzengeld haar schulden grotendeels had kunnen en moeten aflossen.
2.2 Ten behoeve van het hoger beroep heeft de bewindvoerder bij brief van 18 oktober 2006 een verslag aan het hof doen toekomen en bij brief van 23 oktober 2006 het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 30 mei 2006.
2.3 In hoger beroep is het volgende gebleken.
X is een alleenstaande vrouw van 33 jaar oud.
Zij heeft zeven jaar lang inkomsten uit arbeid gehad. Volgens X bedroegen die inkomsten ongeveer € 1.600,-- netto per maand. Sinds 28 maart 2005 ontving zij een WW-uitkering. X werkt vanaf september 2005 en verdient thans ongeveer € 1.500,-- netto per maand.
X is 31 mei 2006 tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten. De totale schuldenlast bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw. op 29 maart 2006 € 48.529,24.
2.4 De bewindvoerder heeft het volgende aangevoerd.
X had tijdens de toelatingszitting moeten melden dat zij in 2002 een geldprijs had gewonnen van € 80.000,--. Met die geldprijs had zij naar de mening van de bewindvoeder haar schuldenlast die op dat moment ongeveer € 18.131,-- bedroeg, moeten aflossen en had zij in de daaropvolgende jaren geen leningen meer hoeven afsluiten. De bewindvoerder heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank waarvan beroep te bekrachtigen.
2.5 X heeft zich op het standpunt gesteld dat zij tijdens de op haar van toepassing zijnde schuldsanering niet verwijtbaar heeft gehandeld en de rechtbank derhalve geen grond had deze regeling te beëindigen. Bovendien is X van mening dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling niet had mogen beëindigen op basis van informatie waarover de rechtbank reeds ten tijde van de toelating beschikte. Indien de informatie over de geldprijs zou moeten leiden tot een langere termijn dan de standaardtermijn die voor de schuldsaneringsregeling wordt aangehouden, zou naar mening van X de schuldsaneringsregeling verlengd moeten worden.
X heeft aangevoerd dat door de Kredietbank Noord-West op 16 december 2005 en 16 januari 2006 in het kader van de minnelijke regeling al haar schuldeisers zijn aangeschreven. Haar voormalige buurvrouw heeft bij brieven van 30 januari 2006, met onderliggende bijlagen, en bij brief van 5 februari 2006 gereageerd op de voorstellen van de Kredietbank. Met name in de brief van 30 januari 2006 heeft de voormalige buurvrouw uitvoerig geschreven over de door haar en X gewonnen geldprijs. Deze informatie bevond zich bij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling van X en mocht dus bekend worden verondersteld bij de rechtbank. Naar aanleiding van de bij het verzoek gevoegde informatie heeft de rechtbank bij brief van 2 mei 2006 nog nadere vragen aan X gesteld en heeft zij bij brief van 29 mei 2006 en op de zitting van 30 mei 2006 antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank. X heeft gesteld dat zij gedaan heeft wat van haar gevraagd is en dat zij niet bewust informatie heeft achtergehouden. Zij is van mening dat de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling te beëindigen ingaat tegen de rechtszekerheid, nu de rechtbank kennelijk spijt heeft gekregen van haar eerdere beslissing en daarom opnieuw het verzoek van X om toegelaten te worden tot de schuldsanering toetst.
X heeft voorts betreffende het ontstaan van haar schulden het volgende aangevoerd. Lange tijd heeft zij haar bestedingspatroon niet in de hand gehad. Zij is destijds schulden aangegaan, maar kon deze met haar inkomen ook aflossen. Toen zij het prijzengeld won, heeft zij gedeeltelijk aflossingen verricht op haar schulden. Eind maart 2002 toen zij het prijzengeld ontving ten bedrage van € 82.000,-- had zij een schuldenlast bij de Ribank van € 18.131,--. Deze schuld heeft zij niet geheel met het prijzengeld afgelost. De rest van het geld heeft zij besteed aan familie en vrienden, consumptiegoederen en vakanties. Op deze manier kon X in luxe leven. Het ging echter fout toen zij in april 2005 haar baan verloor en zij geen aflossingen meer kon verrichten op de nog openstaande schulden.
X heeft gesteld dat zij haar leven thans op orde heeft. Zij heeft een nieuwe baan en naar eigen zeggen heeft X haar financiën thans onder controle.
2.6 Het hof stelt voorop dat uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen (WSNP) op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar nalaat de boedelbijdrage te voldoen, volledige informatie te verschaffen over gegevens waarvan hij weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling, alsook indien de schuldenaar nieuwe bovenmatige schulden laat ontstaan.
2.7 Het hof overweegt het volgende.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat X is tekortgeschoten in het verstrekken van inlichtingen, die in het kader van (een verzoek tot toelating tot) de schuldsaneringsregeling door haar verschaft hadden moeten worden. Naar het oordeel van het hof had X in de gegeven omstandigheden behoren te begrijpen dat informatie betreffende het door haar ontvangen prijzengeld - en daarmee verbonden het ontstaan en het onbetaald laten van haar schulden - behoren tot de gegevens die voor een beoordeling over toelating tot de schuldsaneringsregeling van belang zijn. Dat zich in het omvangrijke dossier een brief bevond van de voormalige buurvrouw waarin duidelijk het prijzengeld wordt vermeld, pleit X niet vrij van haar taak de rechtbank en de bewindvoerder zelfstandig en volledig te informeren over het ontstaan en het onbetaald laten van haar schulden. Indien zulks in volle omvang aan de rechter bekend was geweest bij de beoordeling van de aanvraag van X om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten, zou het (gedeeltelijk) onbetaald laten van haar schulden en de aard en het tijdstip van ontstaan van andere schulden, bijvoorbeeld de schuld bij de Wehkamp in 2003 aan toelating tot de regeling in de weg hebben kunnen staan. Tevens neemt het hof hierbij in aanmerking dat X op veel te grote voet geleefd heeft, hetgeen haar kan worden verweten.
2.8 Met de rechtbank acht het hof een en ander van zodanige ernstige aard dat de regeling tussentijds dient te worden beëindigd en ook overigens legt het door X gedane beroep op de onbillijke gevolgen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere slotsom te komen.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. Bockwinkel en J.E. Molenaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 10 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.