ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002095-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geld afkomstig uit misdrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid geld, te weten 142.000 euro, waarvan hij wist dat het afkomstig was uit misdrijf. De verdachte werd op 17 augustus 2004 op Schiphol aangehouden, waar bij een veiligheidsfouillering een plastic zak met bankbiljetten in coupures van 500 euro werd aangetroffen. Tijdens zijn aanhouding heeft de verdachte verschillende verklaringen gegeven over de herkomst van het geld, waaronder dat hij het van de bank had opgenomen en dat het van een kennis was. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep.

Het hof heeft de verklaringen van de verdachte als onwaarschijnlijk beoordeeld en heeft geconcludeerd dat het geld van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft daarbij verschillende argumenten aangevoerd, zoals de ongebruikelijke coupures van de bankbiljetten en de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de herkomst van het geld kennelijk heeft willen verhullen, wat de integriteit van het financieel en economisch verkeer aantast.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en heeft het de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld bevolen. De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de uitspraak gedaan in het belang van de rechtsorde en de integriteit van het financieel verkeer.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-002095-06
datum uitspraak: 22 december 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Haarlem van 4 mei 2006 in de strafzaak onder parketnummer 15-132959-04 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 mei 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2006 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 augustus 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, voorwerpen, te weten 284 bankbiljetten van 500 euro, totale waarde 142.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het hof overweegt daartoe nader het volgende:
De verdachte is op 17 augustus 2004 op Schiphol aangehouden, nadat bij een veiligheidsfouillering in de rechterbinnenzak van zijn openstaande jas een plastic zak met daarin een stapel bankbiljetten in coupures van ? 500,- was aangetroffen. Het bleek te gaan om een totaal bedrag van ? 142.000,-.
De verdachte heeft tijdens zijn aanhouding verschillende verklaringen omtrent de herkomst van het geld afgelegd:
- dat hij het geld van de bank had opgenomen;
- dat hij het geld van een kennis had gekregen;
- dat het geld van hem was.
In eerste aanleg heeft de verdachte voorts nog verklaard:
- dat hij het geld in diverse tranches had geleend.
De verdachte heeft ter staving van deze laatste stelling een schriftelijk leencontract overgelegd gedateerd 8 september 2004, volgens welke overeenkomst [G.], vertegenwoordigd [S.], op basis van een mondelinge leenovereenkomst van 24 januari 2004 in totaal een bedrag van ? 150.000,- aan de verdachte heeft overhandigd met het doel dat dit bedrag door de verdachte in de juwelenhandel zou worden geïnvesteerd.
De verdachte heeft voorts 8 "Übergabebestätungen" overgelegd met betrekking tot deze tranches, te weten:
1. op 02.02.2004 ? 5.000,-
2. op 23.02.2004 ? 25.000,-
3. op 31.03.2004 ? 30.000,-
4. op 14.04.2004 ? 20.000,-
5. op 05.05.2004 ? 20.000,-
6. op 01.06.2004 ? 20.000,-
7. op 11.06.2004 ? 10.000,-
8. op 01.07.2004 ? 20.000,-.
Volgens de verdachte heeft hij deze bedragen in de kluis bij zijn werkgever in Wenen gelegd en heeft hij op 17 augustus 2004 aan een collega verzocht dit bedrag naar hem in Antwerpen te brengen, waar zij het hem heeft overhandigd. Hijzelf was die dag vanuit Kiev naar Schiphol gevlogen en vandaar met de trein naar Antwerpen gereisd teneinde aldaar een juwelentransactie voor dat bedrag af te sluiten, maar het betreffende bedrijf bleek gesloten en hij is onverrichter zake per trein weer naar Schiphol teruggegaan en was van plan terug te vliegen naar Wenen.
In hoger beroep heeft de verdachte nog twee overeenkomsten van lening overgelegd, gesloten tussen en[A.] en [B. Inc.]., vertegenwoordigd door [S.], van 12 december 2002 voor US $ 98.000,-, en tussen genoemde [A.] en [S.] van 1 maart 2003 voor US $ 54.000,-, alsmede een verklaring van genoemde [S.] dat deze beide bedragen zijn gebruikt om een lening aan de verdachte te verstrekken van ? 150.000,-, die deze bedragen ontving tussen 1 februari 2004 en 1 juli 2004.
De door de verdachte gegeven lezing komt het hof onwaarschijnlijk voor op de volgende gronden:
- eerst ruim een jaar na voormelde eerste leningen van 12 december 2002 en 1 maart 2003, voor welke leningen geen rentevergoeding werd bedongen, noch enige zekerheidstelling verkregen, zou het bedrag van ? 150.000,- volgens een mondelinge overeenkomst van 24 januari 2004 aan de verdachte zijn "doorgeleend";
- de verdachte heeft niet op enig moment duidelijkheid gegeven omtrent de relatie tussen genoemde [A.], [B. Inc.], [S.], [G.] en hemzelf, noch uiteengezet op welke wijze voormelde geldbedragen, die aan [B. Inc.]. respectievelijk [S.] zijn geleend, bij [G.] terechtgekomen zijn;
- de gestelde mondelinge overeenkomst van 24 januari 2004 is eerst na verdachtes aanhouding op papier gezet;
- daarbij is geen onderpand overeengekomen en - anders dan de verdachte verklaart - geen rente over de looptijd van de lening bedongen, maar alleen een boeterente bij te late terugbetaling;
- de verdachte heeft het bedrag niet in zijn geheel ineens gekregen maar in gedeelten, hoewel het toen wel beschikbaar zou moeten zijn geweest getuige de beide eerdere leencontracten;
- de tranches sluiten niet aan bij de geldopnames zoals deze blijken uit het overzicht van de bankrekening van [G.];
- de verdachte heeft het geld niet-rentedragend in een kluis bij zijn werkgever - een investeringsbedrijf ! - gelegd;
- de verdachte heeft deze transactie privé afgesloten, terwijl hij stelt een inkomen te hebben van gemiddeld ? 1.300,- a ? 1.700,- netto per maand;
- met de reis van de verdachte van Kiev naar Antwerpen en de reis van zijn collega van Wenen naar Antwerpen om het geld te brengen zijn hoge kosten gemaakt, zonder dat daar enig kenbaar financieel voordeel tegenover stond;
- de verdachte heeft zijn reis gemaakt zonder zich ervan te vergewissen of hij bij het bedrijf in Antwerpen terecht kon;
- de verdachte stelt dat hij nog telefonisch contact met de heer [W.] van het betreffende bedrijf heeft gehad, maar dat wordt niet bevestigd in de verklaringen van deze [W.], die verklaart dat het ging om de jaarlijkse vaste zomervakantie van het bedrijf;
- de juwelenhandel past niet binnen de bedrijfsomschrijving van [G.];
- ondanks het feit dat het geld onder de verdachte in beslag is genomen en [G.] dientengevolge een aanzienlijke vordering inclusief boeterente op verdachte claimt, leent verdachte blijkens brief van [H.] d.d. 21 december 2005 op 14 juli 2005 een bedrag van ? 9.000,- uit aan [G.];
- genoemde, door de verdediging overgelegde brief van [H.], gedateerd 21 december 2005 is gericht aan [G.]. Genoemde brief bevat als naschrift de volgende tekst: 'Geachte heer [K.]! In de bijlage de beoogde brief. Ik verzoek u om mij mede te delen of en op welk punt er bedenkingen zijn tegen deze versie.' Het hof leidt hieruit af dat bedoelde brief, welke in het geding is gebracht om de verklaringen van de verdachte te onderbouwen, is geschreven op verzoek van de verdachte en dat de inhoud van de brief is opgesteld aan de hand van door de verdachte verstrekte gegevens;
- het in beslaggenomen bedrag bestaat uit ongebruikelijke coupures, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat coupures van ? 500,- louter in het criminele circuit plegen te worden gebruikt.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is en de verdachte de herkomst van het geld kennelijk heeft willen verhullen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De politierechter in de rechtbank te Haarlem heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf met aftrek van de door de verdachte reeds in verzekering doorgebrachte tijd en voorts tot verbeurdverklaring van het bij verdachte aangetroffen geld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid geld, ten aanzien waarvan hij wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was, voorhanden gehad. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 november 2006 is verdachte niet eerder in Nederland strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hierna als zodanig te melden in beslaggenomen geldbedrag, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot dit geldbedrag is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
Geld Nederlands, 284 x 500 euro, totaal: 142.000 euro.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige economische kamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. A. Klippel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2006.
Mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.