ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ3445

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
579/2006 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen kandidaat-notarissen over afhandeling nalatenschap en informatievoorziening

In deze zaak gaat het om een klacht van klaagster tegen kandidaat-notarissen over de afhandeling van de nalatenschap van haar overleden moeder, E.J. [X]-[G], die op 21 januari 2004 is overleden. Klaagster heeft de kandidaat-notarissen opdracht gegeven om de nalatenschap vast te stellen en haar als beneficiair erfgenaam te registreren. De klacht is ingediend na een eerdere beslissing van de kamer van toezicht, die de klacht ongegrond had verklaard. Klaagster stelt dat de kandidaat-notarissen haar onvoldoende hebben geïnformeerd over de status van de nalatenschap en dat zij niet is betrokken bij de successieaangifte, die door de executeur-testamentair is verzorgd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de communicatie tussen klaagster en de kandidaat-notarissen, en de rol van de executeur. Het hof oordeelt dat de kandidaat-notarissen zich voldoende hebben ingespannen om klaagster te informeren en dat de klacht ongegrond is. Het hof verwerpt het beroep van klaagster en bevestigt de beslissing van de kamer van toezicht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van kandidaat-notarissen en de rol van de executeur in het proces van nalatenschapsafhandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 23 november 2006 in de zaak onder rekestnummer 579/2006 NOT van:
[X],
wonende te [plaats]
APPELLANTE,
t e g e n
1.MR. [Y],
2.MR. [Z],
beiden kandiaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN,
gemachtigde: mr. M.S.M. Bosse.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.Van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 11 april 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 14 maart 2006, waarbij de klacht van klaagster ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van geïntimeerden, verder te noemen de kandidaat-notarissen, is op 18 mei 2006 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Bij brief van 1 oktober 2006 zijn nog aanvullende stukken door klaagster in het geding gebracht.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2006. Klaagster, de kandidaat-notarissen en hun gemachtigde zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt zodat het hof zal uitgaan van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de kandidaat-notaris sub 1 dat hij haar bij de successieaangifte had moeten betrekken. Kandidaat-notaris sub 1 heeft de successieaangifte uitsluitend op basis van gegevens die door de broer van klaagster zijn aangeleverd, verzorgd.
4.2. Voorts wordt de kandidaat-notaris sub 1 verweten dat het voor klaagster onduidelijk is of de nalatenschap is vastgesteld en wat daarvan dan de uitkomst is. Reeds bij brief van 23 maart 2005 heeft klaagster kandidaat-notaris sub 1 opdracht gegeven tot het vaststellen van de nalatenschap. Op dit punt is de informatieverschaffing van de kant van kandidaat-notaris sub 1 gebrekkig geweest.
4.3. Eveneens verwijt klaagster de kandidaat-notaris sub 1 dat het voor haar onduidelijk is of zij bekend is als beneficiair erfgenaam. Klaagster heeft vanaf het eerste contact meegedeeld dat zij de nalatenschap beneficiair wenste te aanvaarden. Ook op dit punt is de informatievoorziening door kandidaat-notaris sub 1 gebrekkig geweest.
4.4. Ook wordt de kandidaat-notaris sub 1 verweten dat hij klaagster niet heeft uitgenodigd om bij het openen van het testament aanwezig te zijn. Pas op 18 juni 2005, ruim een half jaar nadat de broer van klaagster zich in verband met de nalatenschap voor het eerst tot het kantoor van de kandidaat-notarissen had gewend, heeft klaagster een kopie van het testament van erflaatster ontvangen, overigens pas nadat zij daar uitdrukkelijk om had gevraagd. Klaagster is er bij toeval achter gekomen dat het testament van erflaatster reeds was geopend toen zij voor een andere kwestie met het kantoor van de kandidaat-notarissen belde. De secretaresse deelde haar bij die gelegenheid mee dat het testament van erflaatster was geopend en dat zij zich geen zorgen moest maken, omdat alles was geregeld. Kandidaat-notaris sub 1 heeft klaagster niet uitgenodigd bij het openen van het testament aanwezig te zijn. De opmerking dat alles geregeld was heeft bij klaagster vragen opgeroepen die niet zijn beantwoord.
4.5 Bij de bespreking op 22 oktober 2004 was kandidaat-notaris sub 2 gespreksleidster. Tijdens die bespreking heeft kandidaat-notaris sub 2 klaagster onvoldoende uitleg verschaft over een aantal punten. Zo had klaagster niet begrepen dat zij al werd aangemerkt als erfgenaam. Evenmin had zij begrepen dat alle erfgenamen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het voldoen van de successieaanslag. Zij heeft tijdens deze bespreking laten merken dat deze en andere onduidelijkheden voor haar bestonden. Kandidaat-notaris sub 2 reageerde daarop slechts met een goedmoedig lachen en de mededeling dat de aanwezigheid van klaagster juist heel belangrijk was. Klaagster weet nog steeds niet waarom haar aanwezigheid zo belangrijk is geweest.
5. Het standpunt van de kandidaat-notarissen
5.1. De kandidaat-notarissen betwisten de stellingen van klaagster en verweren zich als volgt.
5.2. De kandidaat-notaris sub 1 heeft betoogd dat het verzorgen van de aangifte voor het recht van successie een taak van de executeur is. Over het doen van de aangifte is gesproken op de bijeenkomst van 22 oktober 2004. De termijn voor het doen van aangifte was op dat moment reeds verstreken. Nadat uitstel is verkregen, is op 12 maart 2005 de aangifte ingediend. Tijdens de bespreking op 22 oktober 2004 is de werkwijze voor de aangifte aan de orde geweest. Klaagster heeft bij die gelegenheid niet te kennen gegeven vooraf alle stukken te willen zien, zodat dit ook geen punt van verder gesprek is geweest.
5.3. De kandidaat-notaris sub 1 heeft voorts naar voren gebracht dat klaagster hem meerdere malen heeft bericht dat zij geen enkele opdracht aan hem heeft gegeven. Omdat klaagster in achtereenvolgende brieven diverse standpunten heeft ingenomen is het moeilijk om een eenduidig beeld te krijgen van hetgeen klaagster voor staat. Eveneens lijkt er sprake te zijn van een onjuiste kijk op het recht. Klaagster is meerdere malen telefonisch en schriftelijk uitgenodigd om op kantoor langs te komen om een en ander te bespreken, omdat informatieverstrekking op de wijze die klaagster wenst – te weten door middel van briefwisseling – praktisch onmogelijk is. Klaagster heeft deze uitnodigingen afgeslagen.
5.4. Ten slotte wijst de kandidaat-notaris sub 1 er op dat de bespreking op 22 oktober 2004 een eerste bespreking was, waarbij in algemene zin is gesproken over de mogelijke afhandeling van de nalatenschap. Zo was niet bekend of er een testament was, dan wel wie de erfgenamen waren. Tevens wijst de kandidaat-notaris sub 1 er op dat op de bijeenkomst van 22 oktober 2004 klaagster niet heeft gesproken over een eventuele beneficiaire aanvaarding. In haar brief van 5 april 2005 heeft klaagster inderdaad, na een groot aantal eerdere brieven die een niet altijd even helder beeld van haar bedoelingen gaven en waarin dit onderwerp niet aan de orde is geweest, te kennen gegeven de nalatenschap beneficiair te willen aanvaarden. Gezien de gevolgen daarvan, zoals kostenverhoging, en het ontbreken van een belang – uit de successieaangifte blijkt dat de nalatenschap ruim positief is – heeft kandidaat-notaris sub 1 herhaaldelijk maar tevergeefs getracht hierover met klaagster in overleg te treden.
5.5. De kandidaat - notaris sub 2 is ten slotte van mening dat het verschaffen van inzage in het testament een taak is van de executeur, indien deze is benoemd. Tot juni 2005 was er slechts opdracht gegeven om de successieaangifte op te maken. Dat de erfgenamen hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor de successieaanslag is onjuist en dat is ook zeker niet zo gezegd.
6. De beoordeling
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeftnaar het oordeel van het hof niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, behoudens hetgeen de kamer heeft overwogen in rubriek 3.3 betreffende de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap.
6.2. Het hof kan de kamer niet volgen in hetgeen is overwogen in rubriek 3.3 van de bestreden uitspraak, alwaar de kamer oordeelt dat de opdracht van klaagster om (het hof verstaat: de omvang van) de nalatenschap vast te stellen en de opdracht om haar als beneficiair erfgenaam te doen inschrijven niet met elkaar verenigbaar zijn. Dit oordeel van de kamer is niet juist Het hof zal dit deel van de motivering van de bestreden beslissing niet tot de zijne maken.
Naar het oordeel van het hof heeft de kandidaat-notaris sub 1 zich in voldoende mate ingespannen om de bedoelingen van klaagster helder te krijgen, om haar van de hem beschikbare informatie te voorzien en om het maken van onnodige kosten te vermijden. Dat het niet is gekomen tot een beneficiaire aanvaarding door of namens klaagster acht het hof onder de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk laakbaar verzuim van de kandidaat-notaris sub 1, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt bevonden.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.D.R.M Boumans en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 23 november 2006 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE AMSTERDAM
Beslissing van 14 maart 2006 op de klacht met nummers 320704 / NT 05-41 AB van:
[X],
wonende te [plaats],
tegen:
1) mr. [Y],
en
2) mr. [Z],
beiden kandidaat-notaris te [plaats],
gemachtigde mr. M.S.M. Bosse.
Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klaagschrift met bijlagen van 9 juli 2005;
- aanvulling op klaagschrift met bijlagen van 24 juli 2005;
- samenvatting van de klacht door de secretaris van de kamer van toezicht;
- aanvulling op klaagschrift van 1 augustus 2005;
- antwoord met bijlagen van 10 augustus 2005;
- repliek met bijlagen van 22 augustus 2005;
- dupliek van 7 september 2005.
De secretaris van de kamer van toezicht heeft de klacht samengevat. Klaagster heeft met deze samenvatting ingestemd, met dien verstande dat zij daarin één wijziging heeft aangebracht, zoals hierna onder 1.5 vermeld.
Bij de behandeling van de klacht op 10 januari 2006 zijn zowel klaagster als de beklaagden – verder afzonderlijk te noemen kandidaat-notaris sub 1 en kandidaat-notaris sub 2 en tezamen de kandidaat-notarissen – vergezeld van hun gemachtigde, verschenen. Beide partijen hebben het woord gevoerd en hun standpunten uiteengezet. Uitspraak is bepaald op 14 maart 2006.
De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. De moeder van klaagster, E.J. [X]-[G], is overleden op 21 januari 2004. Bij testament heeft zij haar echtgenoot benoemd tot executeur-testamentair.
b. Op 22 oktober 2004 heeft, op verzoek van P. [X], een broer van klaagster, een bespreking plaatsgevonden ten kantore van de kandidaat-notarissen, waarbij onder meer klaagster en de kandidaat-notarissen aanwezig waren.
c. Op 12 maart 2005 heeft de executeur-testamentair successieaangifte gedaan. Klaagster heeft op 24 mei 2005 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag successierecht 2004.
d. Een brief van 23 maart 2005 van klaagster aan kandidaat-notaris sub 1 bevat de volgende passage: “(...) Omdat u toen diverse malen dit adviseerde en ik nu ook geen andere manier zie om voortgang in de zaak te krijgen Wil ik u bij deze de opdracht geven om voor mij over te gaan tot: de vaststelling van de nalatenschap van mijn moeder (...) de vaststelling van de erfgenamen en het openen van het testament (...).”
e. Een brief van 5 april 2005 van klaagster aan kandidaat-notaris sub 1 luidt, voorzover van belang: “(...) Misschien ben ik wat voorbarig, maar daar ik tot op heden nog geen reactie van u heb ontvangen op mijn schrijven van 23 maart jl., waarin ik u opdracht gaf tot het overgaan tot de vast stelling van de nalatenschap van mijn moeder (...). Ik wil daarom nogmaals schriftelijk benadrukken dat niet alleen de juiste afwikkeling van de aangifte van successie, maar ook het feit dat ik nu toch eindelijk in de gelegenheid moet worden gesteld, officieel geregistreerd te staan als erfgenaam, die enkel onder voorbehoud, u noemde dat (...) beneficiair kan aanvaarden, wat voor mij een uiterste noodzaak is geworden. (...)”
f. Klaagster is herhaaldelijk, onder meer bij brieven van 26 mei 2005 en 8 juli 2005, uitgenodigd voor een gesprek ten kantore van de kandidaat-notarissen. Klaagster is op deze uitnodigingen niet ingegaan.
De klacht
1.1 Kandidaat-notaris sub 1 heeft de successieaangifte verzorgd, uitsluitend op basis van gegevens die door de broer van klaagster zijn aangeleverd. Klaagster is van mening dat kandidaat-notaris sub 1 haar in de successieaangifte had moeten kennen.
1.2 Bij brief van 23 maart 2005 heeft klaagster kandidaat-notaris sub 1 opdracht gegeven tot het vaststellen van de nalatenschap. Tot op heden is voor klaagster onduidelijk of de nalatenschap is vastgesteld en zo ja, wat daarvan de uitkomst is. Op dit punt is de informatieverschaffing van de kant van kandidaat-notaris sub 1 gebrekkig geweest.
1.3 Klaagster heeft kandidaat-notaris sub 1 vanaf het eerste contact meegedeeld dat zij de nalatenschap beneficiair wenste te aanvaarden. Tot op de dag van vandaag is voor klaagster onduidelijk of zij is geregistreerd als beneficiair erfgenaam. Ook op dit punt is de informatievoorziening door kandidaat-notaris sub 1 gebrekkig geweest.
1.4 Pas op 18 juni 2005, ruim een half jaar nadat de broer van klaagster zich in verband met de nalatenschap voor het eerst tot het kantoor van de kandidaat-notarissen had gewend, heeft klaagster een kopie van het testament van erflaatster ontvangen, overigens pas nadat zij daar uitdrukkelijk om had gevraagd. Klaagster is er bij toeval achter gekomen dat het testament van erflaatster reeds was geopend toen zij voor een andere kwestie met het kantoor van de kandidaat-notarissen belde. De secretaresse deelde haar bij die gelegenheid mee dat het testament van erflaatster was geopend en dat zij zich geen zorgen moest maken, omdat alles was geregeld. Kandidaat-notaris sub 1 heeft klaagster niet uitgenodigd om bij het openen van het testament aanwezig te zijn. De opmerking dat alles geregeld was, heeft bij klaagster vragen opgeroepen die niet zijn beantwoord.
1.5 Bij de bespreking op 22 oktober 2004 was kandidaat-notaris sub 2 gespreksleidster. Tijdens die bespreking heeft kandidaat-notaris sub 2 klaagster onvoldoende uitleg verschaft over een aantal punten. Zo had klaagster niet begrepen dat zij al werd aangemerkt als erfgenaam. Evenmin had zij begrepen dat alle erfgenamen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het voldoen van de successieaanslag. Zij heeft tijdens deze bespreking laten merken dat deze en andere onduidelijkheden voor haar bestonden. Kandidaat-notaris sub 2 reageerde daarop slechts met een goedmoedig lachen en de mededeling dat de aanwezigheid van klaagster juist heel belangrijk was. Klaagster weet nog steeds niet waarom haar aanwezigheid zo belangrijk is geweest.
Het verweer
2.1 Het verzorgen van de aangifte voor het recht van successie is een taak van de executeur.
Over het doen van de aangifte is gesproken op de bijeenkomst van 22 oktober 2004. De termijn voor het doen van aangifte was op dat moment reeds verstreken. Na verkregen uitstel is op 12 maart 2005 de aangifte ingediend. Tijdens de bespreking op 22 oktober 2004 is de werkwijze voor de aangifte aan de orde geweest. Klaagster heeft bij die gelegenheid niet te kennen gegeven vooraf alle stukken te willen zien, zodat dit ook geen punt van verder gesprek is geweest.
2.2 Klaagster heeft kandidaat-notaris sub 1 meerdere malen bericht dat zij geen enkele opdracht aan hem heeft gegeven. Omdat klaagster in achtereenvolgende brieven verschillende standpunten heeft ingenomen is het moeilijk om een eenduidig beeld van haar bedoelingen te krijgen, terwijl er tevens sprake lijkt te zijn van een onjuist rechtsbeeld. Klaagster is meerdere malen telefonisch en schriftelijk uitgenodigd om op kantoor langs te komen om een en ander te bespreken, omdat informatieverstrekking op de wijze die klaagster wenst – te weten middels briefwisseling – praktisch onmogelijk is. Klaagster heeft deze uitnodigingen afgeslagen.
2.3 Op de bijeenkomst van 22 oktober 2004 heeft klaagster niet gesproken over een eventuele beneficiaire aanvaarding. In haar brief van 5 april 2005 heeft klaagster inderdaad, na een groot aantal eerdere brieven die een niet altijd even helder beeld van haar bedoelingen gaven en waarin dit onderwerp niet aan de orde is geweest, te kennen gegeven de nalatenschap beneficiair te willen aanvaarden. Gezien de gevolgen daarvan, zoals kostenverhoging, en het ontbreken van een belang – uit de successieaangifte blijkt dat de nalatenschap ruim positief is – heeft kandidaat-notaris sub 1 herhaaldelijk maar tevergeefs getracht hierover met klaagster in overleg te treden.
2.4 Het verschaffen van inzage in het testament is een taak van de executeur, indien deze is benoemd. Tot juni 2005 was slechts opdracht gegeven om de successieaangifte op te maken, zodat kandidaat-notaris sub 1 nooit is toegekomen aan de behandeling van de nalatenschap.
2.5 De bespreking op 22 oktober 2004 was een eerste bespreking, waarbij in algemene zin is gesproken over de mogelijke afhandeling van de nalatenschap. Zo was niet bekend of er een testament was, dan wel wie de erfgenamen waren. Dat de erfgenamen hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor de successieaanslag is onjuist en dan ook zeker niet zo gezegd.
De beoordeling
3.1 Ter beoordeling staat of de kandidaat-notarissen hebben gehandeld in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden, hetzij in strijd met hetgeen een behoorlijk kandidaat-notaris betaamt.
3.2 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, dat erop ziet dat klaagster niet is gekend in de successieaangifte, geldt dat, indien een executeur-testamentair is benoemd, deze de successieaangifte doet. Weliswaar is het, ook in het geval een executeur-testamentair is benoemd, gebruikelijk dat een afschrift van de conceptaangifte aan de belanghebbenden wordt gestuurd, maar dat dit in het onderhavige geval niet voorafgaand aan het indienen is gebeurd is begrijpelijk, gelet op de tijdsdruk die gepaard ging met het indienen van de aangifte. Het had evenwel op de weg van kandidaat-notaris sub 1 gelegen om dit naderhand uit eigener beweging te doen. Deze nalatigheid is echter niet zodanig dat daarmee een tuchtrechtelijke grens is overschreden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
3.3 Klachtonderdelen 1.2 en 1.3, die betrekking hebben op de vaststelling van de nalatenschap alsmede de beneficiaire aanvaarding, zullen tezamen worden besproken. Klaagster heeft afwisselend opdracht gegeven om de nalatenschap vast te stellen en om haar als beneficiair erfgenaam te doen registreren. Beide opdrachten zijn niet met elkaar verenigbaar. Kandidaat-notaris sub 1 heeft getracht de bedoelingen van klaagster helder te krijgen. Dat de communicatie slecht is verlopen is niet te wijten aan kandidaat-notaris sub 1. Verder kan kandidaat-notaris sub 1 klaagster niet meer informatie geven over (het saldo van) de nalatenschap dan door haar te verwijzen naar de gegevens in de successieaangifte. De boedel kan namelijk nog niet worden afgewikkeld omdat klaagster de gegevens van de successieaangifte ter discussie heeft gesteld door bezwaar te maken tegen de aanslag. Niet kan worden gezegd dat kandidaat-notaris sub 1 zijn verplichtingen jegens klaagster op deze punten heeft geschonden, zodat ook deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
3.4 Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel, dat ziet op het openen van het testament buiten aanwezigheid van klaagster en de late ontvangst door haar van een kopie daarvan, geldt dat het niet langer verplicht is om het testament in het bijzijn van de erfgenamen te openen. Omdat geen eenduidige opdracht is verstrekt tot méér dan het opmaken van de successieaangifte, kan het kandidaat-notaris sub 1 niet worden verweten dat hij niet eerder en uit eigen beweging een kopie van het testament aan klaagster heeft toegezonden. Ook op dit punt heeft kandidaat-notaris sub 1 niet gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichtingen jegens klaagster, zodat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is.
3.5 Het vijfde klachtonderdeel regardeert de bespreking op 22 oktober 2004, waarbij kandidaat-notaris sub 2 klaagster op een aantal punten onvoldoende uitleg zou hebben verschaft. Het betrof hier een inleidende bespreking, waarbij veel factoren nog onbekend waren, zodat kandidaat-notaris sub 2 klaagster geen onvoorwaardelijke antwoorden kon geven. In een later stadium, toen meer factoren bekend waren geworden, is klaagster herhaaldelijk ten kantore van de kandidaat-notarissen uitgenodigd, teneinde haar opheldering te verschaffen. Klaagster heeft nooit een afspraak voor een bijeenkomst willen maken. Dit kan niet aan kandidaat-notaris sub 2 worden tegengeworpen, zodat er geen sprake is van schending van haar verplichtingen jegens klaagster. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
3.6 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De kamer van toezicht:
- verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.J. Beukenhorst, voorzitter, A.J.W.M. van Hengstum, E.R.S.M. Marres, R.H. Meppelink en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van Bennekom, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2006.
mr. E. van Bennekom, mr. A.J. Beukenhorst,
secretaris. voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.