ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ1566

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/2807 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van verzet tegen onbevoegdverklaring Douanekamer in antidumpingzaak

In deze zaak heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2006 uitspraak gedaan in het verzet tegen de onbevoegdverklaring van de Douanekamer zelf. Het verzet was ingediend door de besloten vennootschappen X B.V. en Y B.V., die zich richtten tegen een eerdere uitspraak van de Douanekamer van 17 februari 2006, waarin deze zich onbevoegd verklaarde in een geschil over de terugbetaling van antidumpingrechten. De belanghebbenden stelden dat de late indiening van het verzetschrift het gevolg was van het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing in de eerdere uitspraak. De Douanekamer oordeelde echter dat de griffier de volledige tekst van de uitspraak, inclusief de rechtsmiddelverwijzing, tijdig had verzonden.

De kern van het geschil betrof de vraag of er sprake was van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 239, lid 2, van het Communautair douanewetboek (CDW) en of de termijn van twaalf maanden voor het indienen van een verzoek om terugbetaling overschreden mocht worden. De inspecteur stelde dat het verzetschrift ontvankelijk was op basis van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Douanekamer bevestigde echter dat zij zich terecht onbevoegd had verklaard, aangezien het geschil betrekking had op een verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten, en dat alleen indelingsgeschillen aan de Douanekamer konden worden voorgelegd.

De Douanekamer oordeelde dat de ontvankelijkheid van het verzetschrift niet kon worden aangenomen, omdat het was ingediend na afloop van de wettelijke termijn. De Douanekamer verklaarde het verzet ongegrond, zonder termen aanwezig te achten voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 04/2807 DK
de dato 17 oktober 2006
1. De procedure
1.1. Op 19 juli 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van de gemachtigde ingediend namens de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid X B.V. en Y B.V., beide te Z, belanghebbenden. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P (hierna: de inspecteur), van 11 juni 2004, nr. ..., waarbij het bezwaar van belanghebbenden tegen de beschikking op een verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten van 24 december 2003, nr. ..., waarin belanghebbenden niet-ontvankelijk werden verklaard, werd afgewezen.
1.2. Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van 17 februari 2006, nr. 04/2807 DK, heeft de Douanekamer zich onbevoegd verklaard.
1.3. Namens belanghebbenden is op 20 juni 2006 een verzetschrift ingediend tegen de onder 1.2. vermelde uitspraak. De inspecteur heeft op 13 juli 2006 een reactie naar aanleiding van het verzetschrift ingediend. Bij aangetekende brief van 4 september 2006, verzonden aan het in het verzetschrift opgegeven adres van het kantoor de gemachtigde, zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord op de zitting van 19 september 2006 om 14.00 uur. Zonder bericht van verhindering zijn gemachtigde noch belanghebbenden verschenen. Een bericht van ontvangst van de brief is terugontvangen op de griffie van de Douanekamer, ondertekend door een medewerker van het kantoor van de gemachtigde. Namens de inspecteur is verschenen O; hij is, gelet op de afwezigheid van de belanghebbenden, niet gehoord.
2. De vaststaande feiten
2.1. In de uitspraak van 17 februari 2006 heeft de Douanekamer zich, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 20 februari 2004, nr. 38.907, DR 2004/37*, onbevoegd verklaard omdat het aan dit geschil ten grondslag liggende besluit een beschikking op een verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten is.
2.2. De uitspraak van de Douanekamer is op 17 februari 2006 aan partijen gezonden. Ten gevolge van een omissie is de pagina waarop de rechtsmiddelverwijzing stond vermeld, niet meegezonden aan partijen. Dit verzuim is op 6 juni 2006 hersteld. Het verzetschrift van belanghebbende is op 20 juni 2006 ter griffie ingekomen.
3. Het standpunt van partijen
3.1. Belanghebbenden stellen dat het verzetschrift ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de late indiening daarvan het gevolg was van het ontbreken van de rechtsmiddelverwijzing bij de uitspraak. Begin juni 2006 heeft de griffier van de Douanekamer de volledige tekst van de uitspraak toegezonden, derhalve inclusief de rechtsmiddelverwijzing.
Het onderliggende geschil richt zich nog niet op de vraag of de belanghebbenden voor kwijtschelding van de opgelegde navorderingen in aanmerking kwamen, maar allereerst op de vraag of er sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 239, lid 2, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) en of de in dit artikel vermelde termijn van twaalf maanden in casu mag worden overschreden. Het arrest van de Hoge Raad ziet niet hierop.
3.2. De inspecteur stelt dat het verzetschrift onder toepassing van artikel 6:11 van de Awb ontvankelijk kan worden geacht.
De Douanekamer heeft zich terecht onbevoegd verklaard omdat deze zaak betrekking heeft op een verzoek om terugbetaling van anti-dumpingrechten. Ook indien uitsluitend de vraag of er sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 239 van het CDW in geschil is, heeft de Douanekamer zich terecht onbevoegd verklaard. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat in geval van antidumpingrechten uitsluitend indelingsgeschillen aan de Douanekamer kunnen worden voorgelegd.
4. De rechtsoverwegingen
Vooraf en ambtshalve
4.1. Belanghebbenden hebben tezamen, in één geschrift, beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaarschrift inzake hun beider verzoek, eveneens in één geschrift gedaan, tot terugbetaling van antidumpingrechten. De Douanekamer heeft eveneens in één geschrift de onder 1.2. vermelde uitspraak gedaan en zal thans, gelet op de omstandigheid dat de geschilpunten, voor zover thans aan de orde, dezelfde zijn, ook in één geschrift uitspraak op het verzetschrift doen.
De ontvankelijkheid
4.2. Het onderhavige verzetschrift is ingediend na afloop van de in artikel 8:55 juncto 6:7 van de Awb bedoelde termijn. Op grond van het bepaalde in artikel 8:55 juncto 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend verzetschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Gelet op hetgeen onder 2.2. is vermeld acht de Douanekamer het verzet van belanghebbende, ter griffie ingekomen op 20 juni 2006, onder toepassing van artikel 6:11 van de Awb, ontvankelijk.
De (on)bevoegdheid
4.3. Naar het oordeel van de Douanekamer is het voor de vraag naar de bevoegdheid niet relevant of een formeel dan wel een materieel aspect van het verzoek om terugbetaling/kwijtschelding van antidumpingrechten wordt voorgelegd. De Douanekamer heeft zich, nu het onderliggende geschil ziet op een verzoek om teruggaaf van antidumpingrechten, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2004, nr. 38.907, DR 2004/37*, op goede gronden onbevoegd verklaard.
5. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
De Douanekamer verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen op 17 oktober 2006 door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, M.E. van Hilten en E.M. Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.