ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ1566
Gerechtshof Amsterdam
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring van verzet tegen onbevoegdverklaring Douanekamer in antidumpingzaak
In deze zaak heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2006 uitspraak gedaan in het verzet tegen de onbevoegdverklaring van de Douanekamer zelf. Het verzet was ingediend door de besloten vennootschappen X B.V. en Y B.V., die zich richtten tegen een eerdere uitspraak van de Douanekamer van 17 februari 2006, waarin deze zich onbevoegd verklaarde in een geschil over de terugbetaling van antidumpingrechten. De belanghebbenden stelden dat de late indiening van het verzetschrift het gevolg was van het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing in de eerdere uitspraak. De Douanekamer oordeelde echter dat de griffier de volledige tekst van de uitspraak, inclusief de rechtsmiddelverwijzing, tijdig had verzonden.
De kern van het geschil betrof de vraag of er sprake was van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 239, lid 2, van het Communautair douanewetboek (CDW) en of de termijn van twaalf maanden voor het indienen van een verzoek om terugbetaling overschreden mocht worden. De inspecteur stelde dat het verzetschrift ontvankelijk was op basis van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Douanekamer bevestigde echter dat zij zich terecht onbevoegd had verklaard, aangezien het geschil betrekking had op een verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten, en dat alleen indelingsgeschillen aan de Douanekamer konden worden voorgelegd.
De Douanekamer oordeelde dat de ontvankelijkheid van het verzetschrift niet kon worden aangenomen, omdat het was ingediend na afloop van de wettelijke termijn. De Douanekamer verklaarde het verzet ongegrond, zonder termen aanwezig te achten voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.