ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ0532

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/00295
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compromisvoorstellen en naheffingsaanslagen loonbelasting door de Belastingdienst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben de belanghebbenden, X1 Inc., X2 C.V. en X3 C.V., beroep ingesteld tegen uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbenden hebben de compromisvoorstellen van de inspecteur uitdrukkelijk afgewezen, waardoor er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De zaak betreft de naheffingsaanslagen loonbelasting die aan de belanghebbenden zijn opgelegd voor de jaren 1998 en 1999. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep voor de opgelegde boetes, maar tot ongegrondverklaring voor de overige aanslagen.

Tijdens de zitting op 14 juni 2006 zijn de feiten besproken, waaronder de oprichting van de vennootschappen en de werkzaamheden die zij verrichtten. De belanghebbenden hebben gesteld dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd en dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het gewekte vertrouwen dat hun belastingkwesties compromitterend zouden worden afgedaan. Het Hof heeft deze stellingen verworpen, o.a. omdat de inspecteur niet gebonden was aan de onderhandelingen over een compromis.

Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd, en dat de hoogte van de aanslagen niet te hoog is. De inspecteur heeft zijn standpunt voldoende gemotiveerd en de belanghebbenden hebben niet aangetoond dat de door de inspecteur gehanteerde bedragen onjuist zijn. De uitspraak van het Hof bevestigt dat de naheffingsaanslagen in stand blijven, terwijl de boetebeschikkingen worden vernietigd. De proceskosten worden vergoed aan de belanghebbenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X1 Inc., X2 C.V. en X3 C.V. te Y, belanghebbenden,
tegen
uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1.1. Van belanghebbende zijn ter griffie vier beroepschriften ontvangen op 4 januari 2005, ingediend door ( Fiscale Advocatuur te ) als gemachtigde.
Het beroep is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur met dagtekening 24 november 2005 betreffende de navolgende naheffingsaanslagen:
a) naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 ten name van X1 Inc. (kenmerk 05/00295);
b) naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 ten name van X2 C.V. (kenmerk 05/00296);
c) naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 ten name van X2 C.V. (kenmerk 05/00297) en
d) naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 ten name van X3 C.V. (kenmerk 05/00298).
1.1.2. De onder a) genoemde naheffingsaanslag beloopt f.13.720 aan te betalen belasting; er is een boete opgelegd van 50% ofwel f.6.860. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.672 aan te betalen belasting; de boete is verminderd tot € 836.
De onder b) genoemde naheffingsaanslag beloopt f.5.456 aan te betalen belasting; er is een boete opgelegd van 50% ofwel f.2.728. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag gehandhaafd, evenals de boete.
De onder c) genoemde naheffingsaanslag beloopt f.19.416 aan te betalen belasting; er is een boete opgelegd van 50% ofwel f.9.708. Bij de bestreden uitspraak zijn de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
De onder d) genoemde naheffingsaanslag beloopt f.6.681 aan te betalen belasting; er is een boete opgelegd van 50% ofwel f.3.340. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag gehandhaafd, evenals de boete.
1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraken en de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert uiteindelijk tot gegrondverklaring van het beroep voorzover dat de opgelegde boetes betreft en tot ongegrondverklaring van het beroep voor het overige.
1.4. Ter zitting van 14 juni 2006 zijn verschenen A namens belanghebbenden en mr. namens de inspecteur, tot bijstand vergezeld van . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.1. X1 Inc., opgericht naar het recht van de Staat Delaware (Verenigde Staten; hierna ook: de Inc.) exploiteerde in 1998 een transportonderneming (nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg) en hield zich bezig met de in- en verkoop (groothandel) van (vracht)auto’s, wegtransportmateriaal en overige transportbenodigdheden, reparatie, revisie en renovatie van wegtransportmateriaal. Tot en met 19 april 1998 had belanghebbende werknemers in dienst. Aan deze werknemers werd loon uitbetaald op basis van een 40-urige werkweek. In de loonadministratie van 1998 zijn geen overuren verantwoord.
Per 30 april 1998 heeft de Inc. haar (transport)activiteiten overgedragen aan de hierna onder 2.1.2. en 2.1.3. te noemen belanghebbenden.
2.1.2. X3 C.V. (hierna ook: X3 CV) is op 24 maart 1998 opgericht. Haar bedrijfsomschrijving luidt: “handelsonderneming, alsmede verhuur, lease en reparatie van (vracht)auto’s, wegtransportmaterieel en overige transportbenodigdheden”. Naar uit de gedingstukken blijkt, werd in eerste instantie ook de transportonderneming door X3 CV overgenomen en gedreven. X3 CV had werknemers in dienst in de periode van 19 april 1998 tot en met 9 augustus 1998. In de loonadministratie van 1998 zijn geen overuren verantwoord.
2.1.3. X2 C.V. (hierna ook: X2 CV) is op 24 maart 1998 opgericht met als bedrijfsomschrijving ‘transportonderneming’. Met ingang van 9 augustus 1998 heeft X2 CV werknemers in dienst die op basis van een 40-urige werkweek loon krijgen uitbetaald. Vanaf 24 mei 1999 zijn in de loonadministratie overuren verantwoord.
2.2. Bij (ieder van) belanghebbenden is een boekenonderzoek ingesteld dat is aangevangen op 19 oktober 1999. Omstreeks dezelfde tijd zijn tussen (de voormalige gemachtigde van) belanghebbenden en de inspecteur besprekingen gevoerd over de hoogte van de nog te betalen belastingen over de jaren 1995 tot en met 1999 en over de mogelijkheid terzake tot een compromis te komen.
2.3.1. In het rapport van het boekenonderzoek betreffende X2 CV is onder meer het volgende vermeld:
“3 Loonbelasting
3.1 Overuren
In 2003 zijn de tachograafschijven en de blackbox gegevens ter beschikking gesteld aan de belastingdienst. De tachograafschijven zijn wettelijk voorgeschreven schijven. Per dag dat de werknemer transportdiensten verricht dient een tachograafschijf aanwezig te zijn. Op deze schijven wordt, door de tachograafschrijver die in de vrachtwagen aanwezig is, onder andere de begin-, eind- en rijtijden bijgehouden.
Naast de tachograafschijven wordt binnen het bedrijf ook een black-box systeem gebruikt. Dit systeem is in de vrachtauto’s geïnstalleerd en registreert wat de bestuurder van de vrachtwagen doet. Uit de blackbox gegevens blijken onder andere het aantal gewerkte uren per personeelslid per dag.
Volgens de verklaring van de directeur (…) worden in het bedrijf geen overuren gemaakt of uitbetaald. Ook uit de administratie blijkt geen uitbetaling van overuren of verrekening van de overuren in tijd. Op de loonstrookjes staat alleen het vaste salaris vermeld.
(.....)
De gegevens van de tachograafschijven zijn vergeleken met de gegevens van de (geautomatiseerd) ter beschikking gestelde gegevens van de blackbox. Deze gegevens komen overeen. De gewerkte uren volgens de blackbox bestanden zijn door mij vergeleken met de gewerkte uren volgens de loonadministratie. Uit deze vergelijking blijkt dat bij diverse werknemers het aantal uren volgens de blackbox gegevens niet overeenkomt met het aantal uren dat volgens de loonadministratie is uitbetaald. Op basis van de gegevens van de blackbox hebben deze medewerkers aanzienlijk meer uren gewerkt dan dat er volgens de loonadministratie gewerkt zijn.
De werknemers van een goederenwegvervoerbedrijf vallen onder de CAO beroepsgoederenvervoer over de weg. In deze CAO is geregeld dat werknemers recht hebben op een vergoeding voor overuren voor uren, niet liggend op zaterdag en/of zondag, waarmee de diensttijd van 40 uur in de week wordt overschreden. De toeslag voor overuren is het uurloon vermeerderd met 30%. In de CAO is verder geregeld dat voor diensturen op zaterdag een toeslag van 50% en voor diensturen op zondag een toeslag van 100% van het uurloon wordt uitbetaald. Ook in de arbeidsovereenkomsten is geregeld dat de werknemers recht hebben op uitbetaling van de overuren. (…)
De personeelsleden krijgen volgens de loonadministratie ook voor de uren die door hen op zaterdag en zondag wordt gewerkt geen toeslag uitgekeerd. De hieronder genoemde personeelsleden zijn verantwoordelijk voor feitelijk alle uren die op zaterdag en zondag worden gewerkt.
Bij de berekening van de correctie loonbelasting heb ik geen rekening gehouden met de hogere toeslag voor werken op zaterdag en zondag.
(.....)
Vanaf 24 mei 1999 worden aan de chauffeurs wel overuren (…)uitbetaald..
(…)
3.2 Onbekend personeel
In de blackbox bestanden staan de chauffeurs vermeld met een personeelsnummer en vaak met een naam.
In 1999 tref ik personeelsnummer 19 aan zonder vermelding van naam. Personeelsnummer 19 werd in 1998 gebruikt door de heer B. De heer B is van week 1 tot en met week 6 arbeidsongeschikt geweest als gevolg van een gebroken been. Op 14 februari 1999 is zijn arbeidsovereenkomst beëindigd. Alle andere chauffeurs van inhoudingsplichtige zijn op andere personeelsnummers verantwoord in het blackboxsysteem. Vanaf 28 februari 1999 tot en met 23 mei 1999 worden door deze chauffeur [Hof: met personeelsnummer 19] gereden. Het is onbekend wie deze ritten heeft gereden. Volgens de kolom uren betaald zijn 676 uur gereden.”
2.3.2. De rapporten betreffende de X1 en X3 CV luiden op de desbetreffende onderdelen (nagenoeg) gelijk, behoudens dat aldaar is vermeld dat uit het onderzoek bij X2 CV blijkt dat vanaf 24 mei 1999 aan de chauffeurs wel overuren worden uitbetaald.
2.3.3. Voorts is in het rapport betreffende de Inc. onder het hoofd “Onbekend personeel” nog het volgende vermeld:
“In 1998 tref ik personeelsnummer 2 aan met vermelding van de naam C. De naam C komt niet voor in de loonadministratie. Ik heb aan de hand van de tachograafschijven gekeken of een van de andere personeelsleden deze uren kan hebben gereden. Geen van de mij bekende personeelsleden kan deze werkzaamheden hebben verricht. Door dit onbekende personeelslid is 669 uur gereden in de periode tot en met april1998.”
2.3.4. In het rapport betreffende X3 CV is ter zake van “Onbekend personeel” niets vermeld. Wel is vermeld dat voor drie werknemers een verschil is aangetroffen tussen de volgens de black box gewerkte uren en de volgens de loonadministratie gewerkte uren.
2.4. Namens belanghebbenden en de inspecteur is op 20 januari 2000 een bespreking gevoerd over de mogelijkheid van een compromis over de hoogte van de nog te betalen belastingen over de jaren 1995 tot en met 1999. Bijlage 7 bij het verweerschrift in de zaak met kenmerk 05/00295 is een brief van de inspecteur van 28 maart 2000 waarbij de inspecteur aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbenden de tekst van een vaststellingsovereenkomst toezendt met het verzoek om die overeenkomst ondertekend en met de openingsbalans van D Cargo B.V. i.o. binnen twee weken te retourneren. Partijen bij de overeenkomst zijn naast belanghebbenden een vijftal vennootschappen (onder wie D Cargo B.V. i.o.) enerzijds en de inspecteur en de ontvanger van (inmiddels) de Belastingdienst Amsterdam anderzijds.
In de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Partijen zijn op 20 januari 2000 het volgende overeengekomen:
De nog te betalen omzet-, loon- en vennootschapsbelasting voor hierboven genoemde belanghebben[den] 1 tot en met 7 over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 bedraagt f.200.000, De belastingschuld zal geformaliseerd worden door het opleggen van een naheffingsaanslag omzetbelasting van f.200.000 bij [X3 CV].
(.....)
Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde gevolgen de volgende consequenties ten aanzien van invorderingsaspecten:
Uitstel wordt verleend tot uiterlijk 12 maanden na dagtekening van de genoemde naheffingsaanslag omzetbelasting.”
2.5. Bij brief van 23 mei 2000 heeft de inspecteur de termijn voor het terugzenden van de vaststellingsovereenkomst tot 26 juni 2000 verlengd; in deze brief is voorts vermeld dat, indien de overeenkomst niet wordt ontvangen, de invordering weer zal worden gestart en dat het boekenonderzoek weer zal worden voortgezet. Op verzoek van belanghebbenden is deze nader gestelde termijn verlengd met één week.
2.6. In een brief van 18 januari 2001 heeft de inspecteur aan belanghebbenden onder meer het volgende geschreven:
“Indien u nog steeds uitvoering wil geven aan het compromis verzoek ik u om er voor te zorgen dat op uiterlijk 2 februari 2001 de ondertekende exemplaren van de vaststellingsovereenkomst in ons bezit zijn.
(......)
Mocht ik op 2 februari 2001 de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend retour ontvangen hebben dan is de redelijke termijn van aanvaarding ruim overschreden en zal het onderzoek naar de diverse X onderzoeken wordt voortgezet.”
Op verzoek van belanghebbenden heeft de inspecteur laatstgenoemde termijn verlengd tot 12 februari 2000.
2.7. In een brief van 9 juli 2001 heeft de inspecteur onder meer als volgt aan X3 CV bericht:
“In het compromis is afgesproken dat over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 een aanslag omzetbelasting van f.200.000 zal worden opgelegd. Zoals wij u vandaag telefonisch hebben medegedeeld zal u binnenkort deze aanslag ontvangen. Wij verzoeken u om het bedrag zoals afgesproken over te maken.
(.....)
Ik verzoek u om zodra dit mogelijk is de getekende exemplaren van het compromis aan ons te retourneren.”
2.8.1. Met dagtekening 30 juli 2001 is aan X3 CV een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van f.200.000, ofwel € 90.756.
Namens X3 CV is hiertegen bezwaar gemaakt op 20 augustus 2001. In het bezwaarschrift is onder meer vermeld dat de bestreden aanslag niet, althans niet voldoende, gemotiveerd is.
2.8.2. In een brief van 3 oktober 2001 van de voormalige gemachtigde van X3 CV aan de inspecteur is onder andere het volgende vermeld:
“Zoals u terecht aangeeft was in beginsel overeenstemming bereikt over het akkoord, maar een aantal voorwaarden waren nog niet definitief ingevuld.
Een voor cliënte essentiële voorwaarde was het bundelen van alle activiteiten in een rechtspersoon; van evenveel belang was het bestuurderschap van de heer A: de heer A wenst slechts als bestuurder op te treden indien hij een aandelenbelang verkrijgt, hetgeen weer slechts mogelijk is indien zijn faillissement goed
-d.w.z. middels een akkoord- eindigt. Deze voorwaarde is besproken op 20 januari 2000.
(.....)
Met name de dure optie voor de afwikkeling van het faillissement maakt het eerder (nog niet definitief -bij gebreke van de schriftelijke overeenkomst houdende een uitwerking van alle voorwaarden- tot stand gekomen) compromis niet haalbaar. Om die reden wordt verzocht om een bijstelling c.q. een lager bedrag (wederom) te betalen (in termijnen) door X B.V., welke vennootschap na beëindiging van het faillissement van de heer A met spoed zal worden opgericht;”
2.9. Bij brief van 31 oktober 2001 heeft de inspecteur aan belanghebbenden de tekst van een compromis toegezonden waarbij de partijen dezelfde zijn als bij de hiervoor onder 2.4. vermelde - ongetekend gebleven - vaststellingsovereenkomst. De inhoud van het voorgestelde compromis luidt onder meer als volgt:
“De nog te betalen omzet-, loon- en vennootschapsbelasting voor hierboven genoemde belanghebbenden 1 tot en met 7 over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 bedraagt f.150.000.”
2.10.1. Namens belanghebbenden heeft de toenmalige gemachtigde op voormeld compromisvoorstel gereageerd bij brief van 5 november 2001 waarin onder meer is vermeld:
“Hoewel cliënte uw tegemoetkoming c.q. de tegemoetkoming zijdens de Belastingdienst zeer waardeert, is zij van mening dat zelfs met deze tegemoetkoming de overlevingskans van haar onderneming in het geding blijft.
Cliënte kan instemmen met een aanpassing van het bedrag op f.100.000; alsdan eveneens te betalen in twintig termijnen. Dit is geen tegenbod (...), maar een harde calculatie;”
2.10.2. In een reactie van 6 november 2001 heeft de inspecteur hierop bericht dat partijen dus niet tot overeenstemming komen en dat hij genoodzaakt is het onderzoek voort te zetten. In een faxbericht van 8 november 2001 heeft de inspecteur onder meer bericht dat hij de termijn voor het aanvaarden van het laatste compromisvoorstel verlengt tot 14 november 2001. Die termijn is op verzoek van belanghebbenden nogmaals verlengd, tot en met 22 november 2001.
2.10.3. Op 22 november 2001 had de inspecteur geen door belanghebbenden ondertekende vaststellingsovereenkomst ontvangen.
Bij brief van 12 december 2001 heeft de inspecteur de toenmalige gemachtigde van belanghebbenden bericht dat de aan X3 CV opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting zal worden verminderd en dat nieuwe aanslagen zullen worden opgelegd na afronding van de boekenonderzoeken bij belanghebbenden.
2.11. De rapporten van de drie in 2.2. bedoelde boekenonderzoeken zijn met dagtekening 26 januari 2004 uitgebracht en bevinden zich in kopie onder de stukken (bijlage 1 bij de respectieve verweerschriften).
Van de Inc. zijn onder meer de aangiften loonbelasting over de periode 1 januari 1998 tot en met 30 juni 1998 onderzocht.
Van X2 CV en X3 CV zijn onder meer de aangiften loonbelasting over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 onderzocht.
2.12. De bevindingen van de boekenonderzoeken hebben geleid tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslagen waartegen door belanghebbenden tijdig bezwaar is ingediend.
2.13. Een vertegenwoordiger van de Inc. heeft op 23 september 2004 haar controledossier ingezien en van de relevante stukken afschriften ontvangen.
2.14. Op verzoek van belanghebbenden heeft de inspecteur contact opgenomen om een afspraak te maken voor een hoorgesprek. De inspecteur heeft diverse data genoemd waarop een dergelijk gesprek zou kunnen plaatsvinden.
2.15. Bij brief van 2 november 2004 heeft de inspecteur de Inc. desgevraagd doen weten dat geen inzage zal worden verstrekt in het zogenoemde “Intern memo” dat in het kader van de boekenonderzoeken was opgemaakt. Op 11 november 2004 is aan (een vertegenwoordiger van) de Inc. inzage verleend in de (overige) stukken die betrekking hebben op het bezwaarschrift en de (concept) vaststellingsovereenkomst.
2.16. Uiteindelijk heeft, ondanks diverse uitnodigingen van de inspecteur en diverse uitstelverzoeken van belanghebbenden, in geen van de bezwaarprocedures een hoorgesprek plaatsgevonden. Met dagtekening 24 november 2004 heeft de inspecteur de bestreden uitspraken gedaan.
3. Geschil
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en zo ja, of de naheffingsaanslagen niet te hoog zijn.
4. Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting van 14 juni 2006, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.1. Voor zover belanghebbenden bedoeld hebben te stellen dat een compromis tot stand is gekomen verwerpt het Hof deze stelling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt het Hof af dat belanghebbenden de beide voorstellen van de inspecteur uitdrukkelijk hebben afgewezen. De reden van die afwijzing is te dezen niet relevant.
5.1.2. Belanghebbenden hebben tevens gesteld dat de besprekingen over een compromis met de inspecteur in een dusdanig ver gevorderd stadium verkeerden dat de inspecteur niet (meer) vrij was zich daaraan te onttrekken. Voor zover belanghebbenden zich in dit verband beroepen op een gebondenheid van de inspecteur naar civielrechtelijke maatstaven hebben zij gesteld dat de vraag naar (het bestaan van) een dergelijke gebondenheid niet ter beoordeling staat in een procedure voor de belastingrechter. Naar het oordeel van het Hof berust deze stelling op een dwaling. In voorkomende gevallen is het aan de belastingrechter om (ook) naar civielrechtelijke maatstaven te beoordelen of partijen gebonden zijn aan (onderhandelingen inzake) een overeenkomst betreffende een fiscaal geschil. Op grond van hetgeen in casu in de stukken is vermeld over de totstandkoming van een fiscale vaststellingsovereenkomst is het Hof evenwel van oordeel dat de inspecteur (beoordeeld naar civielrechtelijke maatstaven), niet ertoe gehouden was het overleg daarover met belanghebbenden voort te zetten dan wel anderszins uit hoofde van het met belanghebbenden gevoerde overleg gebonden was. Het Hof baseert dit oordeel (mede) op de feiten die hierna zijn vermeld onder 5.2.1 tot en met 5.2.3.
5.2. Het Hof begrijpt dat belanghebbenden hebben bedoeld te stellen dat de in geding zijnde naheffingsaanslagen, gelet op de daaraan voorafgaande onderhandelingen, onrechtmatig zijn opgelegd, zulks met name omdat de inspecteur handelt in strijd met het bij belanghebbenden gewekte, en in rechte te beschermen, vertrouwen dat hun belastingkwesties compromissoir zouden worden afgedaan. Deze stellingen van belanghebbenden verwerpt het Hof eveneens. Het overweegt daartoe als volgt.
5.2.1. Na de aanvang van het boekenonderzoek heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden waarbij is beproefd of er een compromis tot stand kon komen. Vervolgens, op of omstreeks 28 maart 2000, heeft de inspecteur een voorstel gedaan dat is neergelegd in de onder 2.4. vermelde vaststellingsovereenkomst, die uiteindelijk niet door of namens belanghebbenden is ondertekend. Anders dan in die (concept)overeenkomst is vermeld, blijkt uit de verdere gang van zaken in deze (zoals de voormalige gemachtigde van X3 CV ook in diens brief aan de inspecteur van 3 oktober 2001 schrijft) dat partijen tijdens hun bespreking op 20 januari 2000 nog geen definitieve overeenstemming hadden bereikt. Mede op verzoek van belanghebbenden heeft de inspecteur diverse malen de termijn waarbinnen de overeenkomst diende te zijn getekend en geretourneerd verlengd. De overeenkomst is door de inspecteur niet voor akkoord getekend terugontvangen.
5.2.2. Met dagtekening 30 juli 2001 heeft de inspecteur aan X3 CV een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met een te betalen bedrag van f. 200.000. Tegen deze naheffingsaanslag is namens belanghebbenden tijdig bezwaar ingesteld waarbij is gesteld dat de naheffingsaanslag niet (voldoende) is gemotiveerd. Naar aanleiding van dit bezwaar en de daarop gevolgde correspondentie heeft de inspecteur belanghebbenden, op haar verzoek, een nieuw compromisvoorstel gedaan waarbij belanghebbenden méér tegemoet zijn gekomen dan in beginsel op 20 januari 2000 was overeengekomen; daarop is namens belanghebbenden gereageerd met een tegenvoorstel. De inspecteur heeft de termijn voor het accepteren van zijn tweede compromisvoorstel diverse malen verlengd. Dit heeft er niet toe geleid dat de op schrift gestelde overeenkomst - op of vóór 22 november 2004, zoals uiteindelijk door de inspecteur werd verlangd - door belanghebbenden is getekend. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbenden medegedeeld dat de evenvermelde naheffingsaanslag zal worden verminderd en dat na afronding van de boekenonderzoeken tot vaststelling van (verdere) belastingaanslagen zou worden overgegaan.
5.2.3. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur mogen handelen zoals hij heeft gedaan en zoals hiervoor is weergegeven en heeft hij daarbij geen inbreuk gemaakt op enig in rechte te beschermen vertrouwen. Dat uiteindelijk geen compromis tot stand is gekomen is naar ’s Hofs oordeel in overwegende mate het gevolg van de opstelling van belanghebbenden. Dat die opstelling is ingegeven door de financiële positie van (de directeur van) belanghebbenden is daarbij in de onderhavige procedure niet van belang. De inspecteur heeft van zijn kant steeds duidelijk aangegeven dat het niet tot stand komen van een compromis tot gevolg zou hebben dat onderzoek naar en heffing van de wettelijk verschuldigde belasting zou plaatsvinden. Voor de stelling dat de inspecteur gehouden was om – ook na afwijzing van het compromis – een oplossing voor belanghebbenden te vinden die hun het op orde brengen van hun administraties en het opstellen van correcte jaarrekeningen over de in het geding zijnde jaren zou besparen, is geen steun te vinden in enige concrete gedraging van de inspecteur.
5.2.4. Gelet op het vorenoverwogene kan de handelwijze van de inspecteur tijdens en na de compromisonderhandelingen niet tot het oordeel leiden dat de thans in geding zijnde aanslagen onrechtmatig zijn opgelegd. Daarbij neemt het Hof nog in aanmerking dat ook het – ter zitting door de inspecteur overgelegde – “Interne memo” geen enkele aanwijzing oplevert voor de stelling dat de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen, gelet op alles wat daaraan is voorafgegaan, niet meer mocht opleggen.
5.3. De stelling dat de inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden mist feitelijke grondslag op de in de verweerschriften aangegeven gronden, die door belanghebbenden verder niet zijn betwist en waarmee het Hof zich verenigt.
5.4. De stelling dat belanghebbenden geen inzage hebben gehad in alle stukken, heeft – zo is ook ter zitting gebleken – uitsluitend betrekking op het “Interne memo” behorende bij de rapportage van de boekenonderzoeken. Niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbenden zijn geschaad in haar verdediging door de omstandigheid dat de inspecteur eerst ter zitting dit “Intern memo” heeft overgelegd. De inhoud van dat memo geeft daartoe geen aanleiding en ook overigens is dat niet aannemelijk gemaakt.
5.5. Het Hof verwerpt ook de stelling van belanghebbenden dat de bestreden uitspraken door de inspecteur onvoldoende zijn gemotiveerd. De inspecteur heeft zijn standpunt voldoende uiteengezet en waar nodig toegelicht met een voorbeeld.
5.6. Wat de klachten tegen de hoogte van de naheffingsaanslagen betreft, overweegt het Hof als volgt:
5.6.1. Uit het black box-systeem dat is geïnstalleerd in de vrachtwagens die (achtereenvolgens) bij belanghebbenden in gebruik waren blijkt onder meer het aantal uren dat een werknemer per dag heeft gewerkt. Dit aantal uren stemt overeen met de gegevens zoals die zijn afgeleid uit de tachograafschijven. Belanghebbenden hebben niet weersproken dat de gegevens zoals die blijken uit het black box-systeem en de tachograafschijven correct zijn.
Tijdens de boekenonderzoeken is vastgesteld dat er in de loonadministratie betreffende een aantal werknemers minder gewerkte uren zijn verwerkt dan de uren die blijken uit het black box-systeem en de tachograafschijven. Voor de geconstateerde verschillen is door belanghebbenden geen verklaring gegeven.
5.6.2. Het staat vast dat de werknemers van belanghebbenden ingevolge de bepalingen van de voor hen geldende CAO en op basis van hun arbeidsovereenkomst met belanghebbenden recht hebben op een vergoeding van overuren ter grootte van het geldende uurloon vermeerderd met een toeslag welke afhankelijk is van het tijdstip waarop overwerk is verricht. Het gaat hierbij in het bijzonder om uren die zijn gewerkt op zaterdagen dan wel zondagen. Uit de onderscheiden loonadministraties blijkt, althans tot 24 mei 1999, niet van enige betaling voor overwerk terwijl volgens die administraties in het jaar 1998 en in het jaar 1999 vóór 24 mei wel sprake is geweest van overwerk nu gewerkte uren zijn verantwoord op zaterdagen en zondagen.
5.6.3. Tijdens het boekenonderzoek is voorts vastgesteld dat enkele personen die als chauffeur zijn opgenomen in de black box-bestanden, niet voorkomen in de loonadministratie. De controleur heeft met behulp van de tachograafschijven vastgesteld dat geen van de andere in dienst zijnde chauffeurs de betreffende uren zou kunnen hebben gewerkt. Belanghebbenden hebben voor het hiervoor genoemde verschil tussen de black-box-gegevens en de loonadministratie geen verklaring gegeven.
5.6.4. Uit hetgeen is overwogen in 5.6.1. tot en met 5.6.3. leidt het Hof, met de inspecteur, af dat belanghebbenden loon niet in de administratie hebben verwerkt en dat sprake is geweest van onbekend personeel. Onder deze omstandigheden brengt reeds een normale verdeling van de bewijslast mee dat de inspecteur de niet verloonde bedragen bij wege van redelijke – voor tegenbewijs vatbare – schatting, in de loonheffing mag betrekken.
5.6.5. De inspecteur heeft zich bij de schatting van het niet verantwoorde loon en de daarover te heffen loonbelasting/premie volksverzekeringen gebaseerd op de (naar tussen partijen niet in geschil is: juiste) gegevens die afkomstig zijn van de tachograafschijven en het black box-systeem. Daarbij heeft de inspecteur alleen rekening gehouden met toeslagen van 30 procent en - naar blijkt uit de controlerapporten - ten onrechte niet met toeslagen van 50 respectievelijk 100 procent, op het normale uurloon voor werken op zaterdag respectievelijk zondag, zoals gebruikelijk is ingevolge de CAO-bepalingen en de betreffende arbeids-overeenkomsten. Voorts is de inspecteur bij het schatten van de correcties in verband met onbekend personeel uitgegaan van een netto uurloon van f. 10 terwijl het laagste uurloon ingevolge de CAO beroepsgoederenvervoer ongeveer f. 15 netto beliep. Het Hof acht de uitgangspunten van de inspecteur redelijk.
5.6.6. Naar het oordeel van het Hof hebben belanghebbenden voldoende tijd en gelegenheid gehad om aannemelijk te maken dat de door de inspecteur gehanteerde bedragen te hoog zijn dan wel dat de interpretatie van de uit de tachograafschijven en black box afgeleide gegevens anderszins onjuist is geweest. Belanghebbenden hebben daartoe geen, althans onvoldoende feiten aangevoerd. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de inspecteur ten volle rekening heeft gehouden met de door de Inc. voorgestelde, tot vermindering van de aan haar opgelegde naheffingsaanslag leidende, correcties. Voorzover, naar de inspecteur heeft gesteld, in de desbetreffende uitspraak op bezwaar per abuis het verminderde bedrag van de belastingschuld in guldens in plaats van in euro’s is vermeld, zou die naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog zijn vastgesteld.
5.7. Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de boetes in alle gevallen kunnen vervallen. Het Hof heeft geen reden zich hierbij niet aan te sluiten.
5.8. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de naheffingsaanslagen zoals die luiden na de bestreden uitspraken in stand kunnen blijven en dat de boetebeschikkingen overeenkomstig het nadere standpunt van de inspecteur dienen te worden vernietigd.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures worden die kosten bepaald op € 483, zijnde € 322 vermenigvuldigd met 1 punt voor proceshandelingen, factor 1 voor het gewicht van de zaken en factor 1,5 in verband met samenhangende zaken. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
7. Beslissing
Het Hof -verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken betreffende de boetes;
-vernietigt de boetebeschikkingen;
-bevestigt de uitspraken betreffende de naheffingsaanslagen;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden tot het beloop
van € 483 en wijst de Staat der Nederlanden aan om dit bedrag aan belanghebbenden
te voldoen;
-gelast de Staat de betaalde griffierechten ad (4 x € 273 =) € 1.092 aan
belanghebbenden te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 11 oktober 2006 door mrs. E.A.G.van der Ouderaa, J.den Boer en E.F.Faase, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G.Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.