ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ0510

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/00229
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht in rekening gebrachte kosten door belanghebbende in vennootschapsbelastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 september 2006 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen de besloten vennootschap X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of belanghebbende in 2001 kosten van een gelieerde vennootschap ten laste van haar winst mag brengen. De inspecteur had een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, die door belanghebbende werd bestreden. Het Hof oordeelde dat belanghebbende ten onrechte kosten van een andere vennootschap voor haar rekening had genomen. De zaak begon met een beroepschrift dat op 23 december 2004 werd ingediend bij het Gerechtshof te Arnhem, maar werd later overgedragen aan het Gerechtshof te Amsterdam. De inspecteur concludeerde tot ongegrondheid van het beroep, en het Hof behandelde de zaak op 8 februari 2006.

Belanghebbende, opgericht op 31 december 1986, fungeerde als houdstermaatschappij en had een belang in D Beheer B.V., die op haar beurt weer aandelen bezat in andere vennootschappen. In 1998 verkocht belanghebbende haar belang in D BV aan E Beheer B.V. en behaalde daarbij een winst die onder de Wet op de vennootschapsbelasting was vrijgesteld. In de aangifte vennootschapsbelasting 2001 werden kosten van € 19.285 als 'nagekomen kosten Z' verantwoord. De inspecteur betwistte de aftrekbaarheid van deze kosten, en het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat deze kosten verband hielden met de door haar gedreven onderneming.

Het Hof concludeerde dat de kosten niet ten laste van de winst van belanghebbende konden komen, omdat deze niet waren opgekomen in de door haar gedreven onderneming. De inspecteur werd niet veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak van het Hof werd op 20 september 2006 vastgesteld door de rechters en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Namens belanghebbende is op 23 december 2004 ter griffie van het Gerechtshof te Arnhem een beroepschrift ontvangen, ingediend door mr. ( belastingadviseurs en registeraccountants) te (hierna: de gemachtigde) en gericht tegen een uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 18 november 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001. De griffier van het Gerechtshof te Arnhem heeft het beroep bij brief van 28 december 2004 doorgezonden naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof), met het verzoek de behandeling ervan over te nemen. Het beroep is aangevuld bij brieven van belanghebbende van 10 februari 2005 en van 11 maart 2005.
1.2. De aanslag vennootschapsbelasting 2001 is opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van € 17.199. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, tot – naar het Hof begrijpt – vernietiging van de aanslag en vaststelling van het verlies van belanghebbende op negatief
€ 2.086.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondheid van het beroep.
1.5. Het beroep is behandeld ter zitting van 8 februari 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.6. Ter zitting zijn de volgende zaken van belanghebbende gelijktijdig behandeld: een betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1999, kenmerk 05/00226; een betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1997, kenmerk 05/00227; een betreffende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2000, kenmerk 05/00228; een betreffende de aanslag vennootschapsbelasting 2001, kenmerk 05/00229, en een betreffende de naheffingsaanslag omzetbelasting, kenmerk 05/00230.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, opgericht 31 december 1986, fungeerde in het onderhavige jaar als houdstermaatschappij. Enig aandeelhouder van belanghebbende was A. Bij aanvang van het jaar 1998 bezaten belanghebbende en B B.V. (hierna: B BV), waarvan C de enig aandeelhouder was, ieder 50 percent van de aandelen in D Beheer B.V. (hierna: D BV). Voorts was belanghebbende enig houder van de aandelen in A Beheer B.V., welke vennootschap op haar beurt alle aandelen bezat in A B.V. (hierna: A BV).
2.2. D BV was enig aandeelhouder van de Z B.V. (hierna: Z), met welke vennootschap zij een fiscale eenheid vormde als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).
2.3. In de jaren 1997 en 1998 is door dan wel ‘in’ Z een kantoorpand ontwikkeld (hierna: het pand). Eind 1998 heeft Z het pand verkocht aan een Zweedse verzekeringsmaatschappij. Bij deze transactie werd een boekwinst gerealiseerd van
ƒ 3.600.000 welke aan een vervangingsreserve is gedoteerd.
2.4. Op 22 december 1998 hebben belanghebbende en B BV hun belang in D BV aan E Beheer B.V. (hierna: E BV) verkocht. Belanghebbende heeft met deze transactie een winst behaald van ƒ 1.504.360 welke onder toepassing van artikel 13 van de Wet is vrijgesteld.
2.5. In de overeenkomst tot verkoop van de aandelen in D BV is onder meer het volgende vermeld:
“6.3.3 In het geval blijkt dat er baten toekomen aan respectievelijk schulden ten laste komen van de [D BV] danwel haar deelneming, welke baten en schulden niet op de overnamebalans staan vermeld, zullen deze baten respectievelijk schulden leiden tot verhoging respectievelijk verlaging van de koopsom.
De verhoging respectievelijk verlaging van de koopsom zal gelijk zijn aan de hoogte van de betreffende baat respectievelijk de betreffende schuld rekening houdende met de vennootschapsbelasting terzake.”
2.6. In de als bijlage bij de aangifte vennootschapsbelasting 2001 verstrekte jaarrekening over 2001 van belanghebbende is € 19.285 als ‘Nagekomen kosten Z’ verantwoord.
2.7. Tot de stukken behoort een rapport van een boekenonderzoek, gedagtekend 20 november 2003, betreffende de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 1998 – 2000 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 van belanghebbende. In dit rapport is over de onder 2.6 vermelde kosten onder meer het volgende vermeld:
“3 Kosten [B BV]
(…)
Bij het beoordelen van de aard van die kosten bleek dat de administratie van [belanghebbende] geen primaire bescheiden in verband met die kosten bevatte. (…)
De bewuste kosten zijn goeddeels gejournaliseerd aan de hand van opstellingen van Accountants- Administratieconsulenten (de adviseur van o.a. [D BV] (…) en [B BV].
De bewuste opstellingen geven weinig inzicht in de aard van de doorbelaste kosten.
Bij nader onderzoek bij Van Braak Accountants (…) werd administratie van J Beheer B.V.ingezien omdat de doorbelaste kosten vooral via deze B.V. zijn doorbelast aan [belanghebbende]. Hierbij bleek dat de kosten in een direct verband staan met de verkoop van het onroerend goed in 1998 binnen [Z]. (…)
Om tot een gunstigere verkoopprijs en/of een snellere verkoop van [het pand] te komen waren namelijk huurovereenkomsten opgesteld met aan de aandeelhouders gelieerde bedrijven dan wel met bedrijven van relaties. Tot een feitelijk gebruik van het onroerend goed kwam het echter niet en de als “fakehuurders” aangeduide bedrijven zijn ook niet op het adres [van het pand] ingeschreven geweest. Het pand kon op deze wijze echter in verhuurde staat aangeboden worden (…).
Kosten welke gemaakt waren in verband met de verkoop van het pand binnen [Z] waaronder kosten met betrekking tot de voornoemde huurcontracten (die in de loop van 1999 opgezegd werden), accountantskosten, makelaarskosten, onderhoudskosten, etc. kwamen uiteindelijk vooral via J Beheer B.V. grotendeels bij de voormalige aandeelhouders w.o. [belanghebbende] terecht. Daar werden deze kosten ten laste van de fiscale winst gebracht. Ook was er nog sprake van advocaatkosten in verband met een procedure welke werd aangespannen door de gelieerde BV’s K en L omdat D beheer grond zou hebben verkocht waarop K B.V. een optie zou hebben gehad.
(…)
De adviseur (…) stelt dat een deel van de kosten betrekking heeft op huur door [A BV] en dat de kosten (na correctie bij [belanghebbende]) anders daar aftrekbaar zouden moeten zijn.
Een tweetal huurbedragen ad 48.644,-(11+12/1998) en f 62.100,- (of 1e of 3e kwartaal ’99) werden immers geheel doorbelast aan [belanghebbende] en 1 voor de helft (totaal f 51.615,-/2e kwartaal 1999). (…) Men stelt dat de gehuurde ruimte uiteindelijk toch tijdelijk voor opslag gebruikt werd door [A BV].”
2.8. Het belastbaar bedrag 2001 is als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar bedrag € -/- 7.695
- kosten sloep 4.715
- kosten vakantieverblijf 894
- nagekomen kosten Z 19.285
Totaal € 17.199
3. Geschil
In geschil is de vraag of belanghebbende ter zake van ‘nagekomen kosten Z’ € 19.285 ten laste van haar winst over het jaar 2001 mag brengen.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur heeft de aftrekbaarheid van de ‘nagekomen kosten Z’ (hierna: de kosten) betwist. In dit verband acht het Hof het aannemelijk dat het wat betreft de kosten in wezen om dezelfde soort kosten gaat als waarop het controlerapport, als aangehaald onder 2.7, betrekking heeft. De controlebevindingen houden in dat de kosten zijn opgeroepen door dan wel verband hielden met de verkoop van het pand door Z en dat die kosten niet werden opgeroepen door de door belanghebbende gedreven onderneming. Het Hof acht de bevindingen uit het controlerapport aannemelijk. Het is aan belanghebbende deze bevindingen door middel van tegenbewijs te ontkrachten.
5.2. Belanghebbende heeft verwezen naar de grieven die namens haar in het beroepschrift inzake de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1999 naar voren heeft gebracht. In dat beroepschrift is gesteld dat de kosten belanghebbende aangaan, omdat deze ertoe hebben geleid dat zij een hogere opbrengst voor haar deelneming in D BV heeft kunnen verkrijgen bij de verkoop van die deelneming aan E BV. Het Hof verwerpt dit verweer, omdat daaruit op zichzelf niet volgt dat de kosten als kosten van de door belanghebbende gedreven onderneming dienen te worden beschouwd.
5.3. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de inspecteur niet is ingegaan op haar stelling dat zij voor een bedrag groot ƒ 153.845,59 huurnota’s heeft betaald. Evenvermeld bedrag van ƒ 153.845,59 komt voor in een tot de stukken behorende brief van belanghebbende aan de inspecteur van 3 september 2004. Bij deze brief zijn echter uitsluitend kopieën van huurnota’s gevoegd, welke zijn gericht aan andere vennootschappen dan belanghebbende, waaronder A BV. Ook overigens heeft belanghebbende geen bewijs bijgebracht voor haar stelling dat ƒ 153.845,59 voor haar rekening dient te komen. In dit verband hecht het Hof mede belang aan hetgeen in het controlerapport is vermeld omtrent ‘fakehuurders’ en het daarmee beïnvloeden van de prijs van het pand dat door Z werd verkocht.
5.4. De in de pleitnota van belanghebbende opgeworpen vraag of de inspecteur al dan niet terecht heeft geweigerd om aan A BV in rekening gebrachte bedragen bij die vennootschap als informele kapitaalstorting te verwerken, laat het Hof buiten behandeling, omdat deze vraag eraan voorbij gaat dat belanghebbende, zo zij – door betaling van de kosten of anderszins – een informele kapitaalstorting in A BV zou hebben gedaan, zij daarmee nog geen bewijs heeft geleverd voor een toerekening van de kosten aan de door belanghebbende gedreven onderneming. Nu geen feiten aannemelijk zijn geworden op grond waarvan de in geschil zijnde kosten als kosten van de door belanghebbende gedreven onderneming zijn te beschouwen, kan ook het beroep van belanghebbende op het arrest HR 19 oktober 1988, nr. 25.425, BNB 1989/43, haar niet baten.
5.5. Het vorenstaande houdt in dat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de kosten zijn opgekomen in de door haar gedreven onderneming dan wel daaraan in redelijkheid zouden zijn toe te rekenen. Mitsdien kunnen de kosten niet ten laste van de winst van belanghebbende komen.
5.6. Het onder 2.5 aangehaalde beding uit de overeenkomst tot verkoop van de aandelen in D BV acht het Hof in de onderhavige zaak niet van betekenis, nu gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat aan dat onderdeel van de overeenkomst – voorzover hem bekend was – geen uitvoering is gegeven. Nu ook overigens niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat er een aanpassing heeft plaatsgevonden van de destijds ter zake van de verkoop van de aandelen in D BV overeengekomen prijs, kunnen de gevolgen van een dergelijke aanpassing (waarom-trent niets is gesteld) in het midden blijven.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
-
De uitspraak is vastgesteld op 20 september 2006 door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoor-digheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het open-baar uitge-sproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.