ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ0496

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/00227
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en verrekening verliezen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 20 september 2006, gaat het om een beroep van de besloten vennootschap X B.V. tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep betreft een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997, waarbij de inspecteur een belastbaar bedrag van ƒ 968 heeft vastgesteld. De belanghebbende, X B.V., heeft in haar beroepschrift verzocht om vernietiging van deze navorderingsaanslag. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de inspecteur, gedateerd 18 november 2004, die de navorderingsaanslag had opgelegd. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondheid van het beroep.

Tijdens de zitting op 8 februari 2006 zijn verschillende zaken van belanghebbende gelijktijdig behandeld, waaronder navorderingsaanslagen voor de jaren 1997, 1998, 1999 en 2000. De belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting voor 1997 een belastbare winst aangegeven van ƒ 3.898, maar na verrekening van verliezen uit 1998 en 1999 resteerde een belastbaar bedrag van nihil. De inspecteur heeft echter de navorderingsaanslag gehandhaafd, wat leidde tot het huidige beroep.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de navorderingsaanslag voor 1997 terecht is opgelegd, mede gezien de uitspraak inzake de navorderingsaanslag voor 1999. De inspecteur was bevoegd om een navorderingsaanslag op te leggen voor het jaar 1997, omdat er geen verlies van 1999 was te verrekenen met de belastbare winst van 1997. Het Hof heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag 1997 gehandhaafd dient te worden, en heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Namens belanghebbende is op 23 december 2004 ter griffie van het Gerechtshof te Arnhem een beroepschrift ontvangen, ingediend door mr. ( belastingadviseurs en registeraccountants) te (hierna: gemachtigde) en gericht tegen een uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 18 november 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997. De griffier van het Gerechtshof te Arnhem heeft het beroep bij brief van 28 december 2004 doorgezonden naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof), met het verzoek de behandeling ervan over te nemen. Het beroep is aangevuld bij brieven van belanghebbende van 10 februari 2005 en van 11 maart 2005.
1.2. De aanslag vennootschapsbelasting 1997 is na verrekening van verliezen van 1998 en van 1999 vastgesteld op nihil. De navorderingsaanslag, gedagtekend 28 februari 2004, is vastge-steld en berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 968. Bij de bestreden uitspraak is de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de navorderingsaanslag.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondheid van het beroep.
1.5. Het beroep is behandeld ter zitting van 8 februari 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.6. Ter zitting zijn de volgende zaken van belanghebbende gelijktijdig behandeld: een betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1999, kenmerk 05/00226; een betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1997, kenmerk 05/00227; een betreffende twee navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2000, kenmerk 05/00228; een betreffende de aanslag vennootschapsbelasting 2001, kenmerk 05/00229, en een betreffende de naheffingsaanslag omzetbelasting, kenmerk 05/00230.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, opgericht 31 december 1986, fungeerde in het onderhavige jaar als houdstermaatschappij. Enig aandeelhouder van belanghebbende was A. Bij aanvang van het jaar 1998 bezaten belanghebbende en B B.V. (hierna: B BV), waarvan C de enig aandeelhouder was, ieder 50 percent van de aandelen in D Beheer B.V. (hierna: D BV). Voorts was belanghebbende enig houder van de aandelen in Reclame A Beheer B.V., welke vennootschap op haar beurt alle aandelen bezat in Reclame A B.V. (hierna: A BV).
2.2. D BV was enig aandeelhouder van de Z B.V. (hierna: Z), met welke vennootschap zij een fiscale eenheid vormde als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).
2.3. In de jaren 1997 en 1998 is door Z een kantoorpand ontwikkeld (hierna: het pand). Eind 1998 heeft Z het pand verkocht aan een Zweedse verzekeringsmaatschappij. Bij deze transactie werd een boekwinst gerealiseerd van ƒ 3.600.000 welke aan een vervangings-reserve is gedoteerd.
2.4. Op 22 december 1998 hebben belanghebbende en B BV hun belang in D BV aan E Beheer B.V. (hierna: E BV) verkocht. Belanghebbende heeft met deze transactie een winst behaald van ƒ 1.504.360 welke onder toepassing van artikel 13 van de Wet is vrijgesteld.
2.5. In de overeenkomst tot verkoop van de aandelen in D BV is onder meer het volgende vermeld:
“6.3.3 In het geval blijkt dat er baten toekomen aan respectievelijk schulden ten laste komen van de [D BV] danwel haar deelneming, welke baten en schulden niet op de overnamebalans staan vermeld, zullen deze baten respectievelijk schulden leiden tot verhoging respectievelijk verlaging van de koopsom.
De verhoging respectievelijk verlaging van de koopsom zal gelijk zijn aan de hoogte van de betreffende baat respectievelijk de betreffende schuld rekening houdende met de vennootschapsbelasting terzake.”
2.6. In (een bijlage bij) de aangifte vennootschapsbelasting 1999 van belanghebbende is vermeld dat zij in 1999 een belang heeft verworven van 50% in J Beheer B.V., dat deze vennootschap in 1999 is opgericht en zich bezig houdt met de ontwikkeling van onroerend goed. In de als bijlage bij deze aangifte verstrekte jaarrekening over 1999 van belanghebbende is in een specificatie van de Algemene kosten een bedrag groot ƒ 299.653 opgenomen met als omschrijving ‘Nagekomen kosten Z’ (hierna ook: de kosten). Eenzelfde vermelding is opgenomen in het onderdeel ‘Toelichting bij de vennootschappelijke winst- en verliesrekening’.
2.7. Tot de stukken behoort een rapport van een boekenonderzoek, gedagtekend 20 november 2003, betreffende de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 1998 – 2000 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 van belanghebbende. In dit rapport is over de kosten onder meer het volgende vermeld:
“3 Kosten [V BV]
(…)
Bij het beoordelen van de aard van die kosten bleek dat de administratie van [belanghebbende] geen primaire bescheiden in verband met die kosten bevatte. (…)
De bewuste kosten zijn goeddeels gejournaliseerd aan de hand van opstellingen van .. Accountants- Administratieconsulenten (de adviseur van o.a. [D BV] (…) en [B BV].
De bewuste opstellingen geven weinig inzicht in de aard van de doorbelaste kosten.
Bij nader onderzoek bij .. Accountants (…) werd administratie van J Beheer B.V. ingezien omdat de doorbelaste kosten vooral via deze B.V. zijn doorbelast aan [belanghebbende]. Hierbij bleek dat de kosten in een direct verband staan met de verkoop van het onroerend goed in 1998 binnen [Z]. (…)
Om tot een gunstigere verkoopprijs en/of een snellere verkoop van [het pand] te komen waren namelijk huurovereenkomsten opgesteld met aan de aandeelhouders gelieerde bedrijven dan wel met bedrijven van relaties. Tot een feitelijk gebruik van het onroerend goed kwam het echter niet en de als “fakehuurders” aangeduide bedrijven zijn ook niet op het adres [van het pand] ingeschreven geweest. Het pand kon op deze wijze echter in verhuurde staat aangeboden worden (…).
Kosten welke gemaakt waren in verband met de verkoop van het pand binnen [Z] waaronder kosten met betrekking tot de voornoemde huurcontracten (die in de loop van 1999 opgezegd werden), accountantskosten, makelaarskosten, onderhoudskosten, etc. kwamen uiteindelijk vooral via J Beheer B.V. grotendeels bij de voormalige aandeelhouders w.o. [belanghebbende] terecht. Daar werden deze kosten ten laste van de fiscale winst gebracht. Ook was er nog sprake van advocaatkosten in verband met een procedure welke werd aangespannen door de gelieerde BV’s K en L omdat D beheer grond zou hebben verkocht waarop K B.V. een optie zou hebben gehad.
(…)
De adviseur (…) stelt dat een deel van de kosten betrekking heeft op huur door [A BV] en dat de kosten (na correctie bij [belanghebbende]) anders daar aftrekbaar zouden moeten zijn.
Een tweetal huurbedragen ad 48.644,-(11+12/1998) en f 62.100,- (of 1e of 3e kwartaal ’99) werden immers geheel doorbelast aan [belanghebbende] en 1 voor de helft (totaal f 51.615,-/2e kwartaal 1999). (…) Men stelt dat de gehuurde ruimte uiteindelijk toch tijdelijk voor opslag gebruikt werd door [A BV].”
2.8. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 1997 een belastbare winst aangegeven van ƒ 3.898. Na verrekening van deze winst met een (gedeelte van) het verlies van 1998 groot ƒ 3.236 en een gedeelte van het (aangegeven en bij de primitieve aanslag vastgestelde) verlies van 1999 groot ƒ 662 resteerde bij de opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 1997 een belastbaar bedrag van nihil.
Bij het opleggen van de navorderingsaanslag is uitgegaan van een belastbare winst van eveneens ƒ 3.898, van een verlies van 1998 groot ƒ 2.930 en van een positief belastbaar bedrag voor het jaar 1999. Met betrekking tot het belastbaar bedrag 1999 wordt nader verwezen naar de uitspraak van heden inzake het beroep tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1999 (kenmerk 05/00226).
3. Geschil
In geschil is de vraag of, mede in samenhang met het geschil inzake de navorderingsaanslag voor het jaar 1999 (procedure met kenmerk 00/00226), het belastbaar bedrag voor het onderhavige jaar terecht (nader) is vastgesteld op ƒ 968.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In zijn uitspraak van heden inzake het beroep betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1999 heeft het Hof die navorderingsaanslag gehandhaafd. Daarmee is komen vast te staan dat er geen verlies van 1999 is te verrekenen met de belastbare winst van belanghebbende over 1997.
5.2. De uitspraak inzake de navorderingsaanslag 1999 houdt in dat de inspecteur voor dat jaar bevoegd was een navorderingsaanslag op te leggen. Dit betekent dat, op de voet van artikel 16, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ook voor het jaar 1997 de bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag aanwezig was.
5.3. Uit het vorenoverwogene volgt – en voorzover nodig onder verwijzing naar de uitspraak in de zaak met als kenmerk 05/00226 – dat de navorderingsaanslag 1997 dient te worden gehandhaafd. Belanghebbende heeft – anders dan in haar beroepschrift – in haar pleitnota vermeld dat niet uitsluitend het bedrag ad ƒ 662 van het verlies van 1999 dat met de belastbare winst 1997 is verrekend in geschil is. Nu echter belanghebbende, voorzover het in geschil zijnde belastbaar bedrag 1997 voortvloeit uit een lager verlies van 1998, daartegen geen afzonderlijke grief naar voren heeft gebracht, terwijl voorts uit de stukken van het geding blijkt dat zij zich tegen de in het controlerapport voorgestelde vermindering van het verlies van 1998 met ƒ 306 niet heeft verzet, dient de navorderingsaanslag ook in zoverre te worden gehandhaafd.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
-
De uitspraak is vastgesteld op 20 september 2006 door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoor-digheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het open-baar uitge-sproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.