ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ0290
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- J.P.A. Boersma
- D.B. Bijl
- E.M. Vrouwenvelder
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van uitgaven wegens overlijden in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van uitgaven die belanghebbende heeft gedaan in verband met de opbaring van zijn overleden dochter. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd voor het jaar 2003, waarbij het belastbaar inkomen was vastgesteld op € 27.777. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag door de rechtbank verminderd tot € 26.756. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De rechtbank oordeelde dat de uitgaven die belanghebbende had gedaan, direct verband hielden met het overlijden van zijn dochter en de begrafenis. De rechtbank stelde vast dat de uitgaven waren gedaan voor hulp en bijstand door familie en vrienden bij de opbaring thuis. Dit rechtstreekse verband was volgens de rechtbank voldoende voor aftrekbaarheid onder de Wet inkomstenbelasting 2001.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld. Het Hof stelde vast dat de uitgaven die belanghebbende had gedaan, voldeden aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid zoals gesteld in de Wet IB 2001. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de inspecteur werd ongegrond verklaard. De kosten van het beroep in cassatie werden ook besproken, waarbij belanghebbende werd gewezen op de procedurele vereisten voor het indienen van een cassatieberoep.