ECLI:NL:GHAMS:2006:AY9067

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005368-05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep na tegenstrijdige getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 september 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1960 en ingeschreven in de basisadministratie, was in eerste aanleg veroordeeld, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 16 mei 2006 en 14 september 2006 zijn verschillende getuigen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van deze getuigen op essentiële onderdelen van elkaar afwijken, waardoor het hof niet de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd. Daarom heeft het hof besloten de verdachte vrij te spreken van alle beschuldigingen. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, niet ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het tenlastegelegde is vrijgesproken. De benadeelde partij kan haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen.

De beslissing van het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht, waarbij de verdachte wordt vrijgesproken en de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-005368-05
datum uitspraak: 28 september 2006
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam van 3 oktober 2005 in de strafzaak onder parketnummer 13-012374-04 van het openbaar ministerie tegen
(verdachte),
geboren in het jaar 1960,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens in Nederland.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 oktober 2005 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 16 mei 2006 en 14 september 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
Niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - kort weergegeven - dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging van verdachte nu het openbaar ministerie verdachte heeft gedagvaard in plaats van - conform de richtlijn - een transactie aan te bieden. Gelet op onderstaande beslissing zal het hof dit verweer thans buiten bespreking laten.
Vrijspraak
Het hof heeft acht geslagen op de verklaringen die zich in het dossier bevinden alsmede op de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging overgelegde schriftelijke verklaringen. Voorts heeft het hof diverse getuigen ter terechtzitting in hoger beroep gehoord. Nu de lezing van de verschillende getuigen met betrekking tot en rondom het tenlastegelegde op essentiële onderdelen van elkaar afwijkt, heeft het hof niet de overtuiging gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Nu naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zal de verdachte hiervan moeten worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.
De benadeelde partij is in eerste aanleg niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 1640,-.
Nu verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk verklaren.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de 6e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.G.W. Willems-Morsink, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. C. Waling, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2006.
Mr. Waling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.