GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 21 september 2006 in de zaak met rekestnummer 410/06 van:
[....],
wonende te [...],
APPELLANTE,
procureur: mr. R. Gardeslen,
[....],
wonende te [...]],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. G.C. Endedijk.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 9 maart 2006 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 december 2005 van de rechtbank te Utrecht, met kenmerk 140225 FA RK 02-183.
1.3. De vrouw heeft bij schrijven van 8 augustus 2006, ingekomen ter griffie van dit hof op 9 augustus 2006, nog een schriftelijk stuk ingediend.
1.4. De man heeft op 14 augustus 2006 een verweerschrift ingediend.
1.5. De zaak is op 23 augustus 2006 ter terechtzitting behandeld.
2.1. Partijen zijn op [in] 1978 gehuwd in gemeenschap van goederen. Hun huwelijk is [in] 2002 ontbonden door inschrijving van de echtscheidings-beschikking van 10 april 2002 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Partijen zijn als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de huwelijksgemeenschap 31 december 2002 overeengekomen.
2.3. De man had per 31 december 2002 een saldo van ongeveer 1200 uur aan ADV opgebouwd.
2.4. Onder de stukken bevindt zich een brief van de staffunctionaris Personeel & organisatie, [....], de werkgever van de man, van [....] juli 2004 aan de man waarin onder meer het volgende staat vermeld: “Aan u is in het verleden toestemming gegeven gebruik te maken van de zogenaamde spaarvariant” (..) “De op deze wijze gespaarde compensatie-uren kunnen alleen als verlof weer worden opgenomen. Een geldelijke uitkering anders dan bij ontslag of overlijden is echter niet mogelijk.”
2.5. De vrouw heeft in 1993 een whiplash gehad. Zij heeft in dit verband een claim op verzekeringsmaatschappij AXA wegens letselschade.
2.6. Onder de stukken bevindt zich met betrekking tot voormelde claim van de vrouw een brief van AXA van [....] januari 2006 waarin onder meer het volgende staat vermeld: ‘ (..) Met deze brief doen wij u de vaststellings-overeenkomst en belastinggarantie toekomen. Tevens bevestigen wij de uitgangspunten voor de eindregeling die in deze zaak na minnelijk overleg tot stand is gekomen.
In dit verband dienen eerste enkele algemene opmerkingen te worden gemaakt:
[....]
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - het verzoek van de vrouw om het saldo van de ADV uren van de man tussen partijen te verdelen, danwel te bepalen dat wanneer de ADV uren van de man (in de toekomst) toch verzilverbaar blijken, of wanneer een en ander te zijner tijd leidt tot bijschrijving van enig bedrag bij de pensioenrechten van de man, alsnog verrekening terzake tussen partijen dient plaats te vinden, afgewezen.
Voorts is bepaald dat de AXA claim behoort tot de te verdelen huwelijks-gemeenschap van partijen en voorlopig onverdeeld blijft en dat het stamrecht aan de vrouw wordt toegedeeld, waarbij de vrouw de helft van de contante waarde van dit stamrecht dient uit te keren aan de man.
3.2. De vrouw verzoekt in haar appelschrift de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het ADV-saldo van de man per peildatum 31 december 2002 behoort tot de te verdelen danwel onverdeelde huwelijksgemeenschap en alsnog tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld.
De vrouw heeft voorts aanvullend verzocht te bepalen dat zowel de AXA-claim als het stamrecht voorlopig onverdeeld blijven.
3.3. De man verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren, althans haar hoger beroep af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vrouw heeft nadat zij op 9 maart 2006 haar beroepschrift had ingediend bij brief van 8 augustus 2006 ingekomen ter griffie van dit hof op 9 augustus 2006 schriftelijk voor het eerst in hoger beroep nog bezwaren naar voren gebracht tegen het in de bestreden beschikking bepaalde met betrekking tot de AXA-claim en het stamrecht en terzake aanvullende verzoeken gedaan.
4.2. De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in, wat de man noemt: het aanvullende hoger beroep, omdat zij de nieuwe gronden niet tijdig naar voren heeft gebracht, waardoor de beginselen van behoorlijke hoor en wederhoor zijn geschonden.
4.3. Het hof overweegt als volgt. Het wettelijk systeem van de verzoekschriftprocedure als deze verzet zich in beginsel ertegen dat na het verstrijken van de appeltermijn zonder toestemming van geïntimeerde door appellant nog nieuwe grieven naar voren worden gebracht. De aard van een geschil kan meebrengen dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt, maar naar het oordeel van het hof doet zich een zodanig geval hier niet voor. De door de vrouw bij haar “aanvullend hoger beroep” overgelegde brief van AXA van [....] januari 2006 vormt geen reden de aanvoering van nieuwe grieven na indiening van het eigenlijke beroepschrift alsnog toe te laten. De vrouw had deze brief in het door haar op 9 maart 2006 ingediende appelschrift kunnen betrekken. Voor zover de procureur van de vrouw heeft betoogd dat hij niet tijdig over voormelde brief beschikte, hetgeen door de wederpartij overigens is betwist, is het hof van oordeel dat dit voor rekening van de vrouw komt, temeer nu er alstoen niets aan in de weg stond reeds inhoudelijk, geheel los van de AXA-brief, bezwaar te maken tegen de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de AXA-claim en het stamrecht. De conclusie moet dan ook zijn dat wegens strijd met de goede procesorde de vrouw niet kan worden ontvangen in het hoger beroep voorzover dit is gericht tegen hetgeen in de bestreden beschikking ten aanzien van de AXA-claim en het stamrecht is bepaald.
De overige inhoud van het hoger beroep:
4.4. De vrouw stelt zich op het standpunt dat haar verzoek om het saldo van de ADV-opbouw van de man op de peildatum te verdelen ten onrechte is afgewezen. De rechtbank is volgens haar ten onrechte op de brief van [....] de staffunctionaris Personeel & Organisatie afgegaan. De in deze brief verstrekte informatie is onjuist. De stelling van de man dat het ADV-saldo slechts recht geeft op vrije tijd en geen vordering is die op geld gewaardeerd kan worden is niet juist. Volgens de vrouw is het op grond van artikel 1 lid 2 van het Besluit van 25 november 1996 (kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/223) mogelijk om compensatie-uren die zijn opgebouwd sinds januari 1996 toe te voegen aan het levenslooptegoed in een levensloopregeling. Tevens is het mogelijk om teveel gespaarde uren te laten uitbetalen.
4.5. Volgens de man geeft de ADV-opbouw een recht op vrije tijd en is dit geen op geld te waarderen vordering. De enige uitzonderingen, waarbij de opbouw wel in geld kan worden uitgekeerd is in geval van overlijden of ontslag. Aangezien er van een dergelijke situatie op de peildatum geen sprake was, was er op dat moment slechts een aanspraak op vrije dagen zonder enige vermogenswaarde. De man stelt verder dat hij zijn aanspraken niet heeft omgezet in een levensloopregeling. Ook indien hij later zou kiezen voor de levensloopregeling, heeft dit niet tot gevolg dat zijn gespaarde compensatie-uren op de peildatum als vermogen tot de ontbonden huwelijksgemeenschap zouden behoren. Ten slotte stelt hij dat ook bij de levensloopregeling slechts sprake is van een recht op verlof met doorbetaling van salaris en niet van een vermogenswaarde die zich voor verdeling leent.
4.6. Het hof overweegt dat partijen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de huwelijksgemeenschap 31 december 2002 zijn overeengekomen. Derhalve dient de vraag of de ADV-opbouw een vermogensrecht is dat tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoort te worden beantwoord aan de hand van de op de peildatum geldende regels voor de ADV-opbouw. Niet afgegaan kan worden op veranderde regelgeving van na de peildatum. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de ADV-opbouw van de man op de peildatum niet een op geld waardeerbaar vermogensrecht is. De vrouw heeft niet aangetoond dat de man op de peildatum zijn ADV-dagen in geld kon verzilveren. Voor zover er in de toekomst bij verlof geld zou worden uitgekeerd, is dit aan te merken als toekomstig salaris. De grief van de vrouw faalt derhalve.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar aanvullend verzoek in hoger beroep van 9 augustus 2006 met betrekking tot de verdeling van het stamrecht en de AXA-claim;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Clement, L.H.A.M. Voncken en W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. C. Neve als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2006 door de rolraadsheer.