GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 10 augustus 2006 in de zaak onder rekestnummer 1951/2005 GDW van:
[...],
wonende te [...],
APPELLANTE,
gemachtigde: A.A. Creton,
1 [...],
gerechtsdeurwaarder te [...],
2 [...],
voorheen kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [...],
thans gerechtsdeurwaarder te [...],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 19 december 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 15 november 2005, verzonden op 25 november 2005, waarbij de klacht van appellante tegen geïntimeerde sub 2, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder sub 2, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van geïntimeerde sub 1, hierna te noemen de gerechtsdeurwaarder sub 1, is op 23 december 2005 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klaagster zijn op 16 juni 2006 nog enkele stukken ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Ten slotte is op 19 juni 2006 een verweerschrift van gerechtsdeurwaarder sub 2 ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 juni 2006. Klaagster en haar gemachtigde zijn verschenen. De gemachtigde heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie. De gerechtsdeurwaarders sub 1 en sub 2 zijn - met bericht van verhindering – niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1
Ter zitting van het hof heeft klaagster – daar naar gevraagd – medegedeeld dat het door haar ingestelde hoger beroep betrekking heeft op gerechtsdeurwaarder sub 1. Blijkens de beslissing van de kamer richtte de klacht in eerste aanleg zich echter uitsluitend tegen gerechtsdeurwaarder sub. 2. In haar hoger beroep voor zover betrekking hebbende op gerechtsdeurwaarder sub 1 kan klaagster dan ook niet worden ontvangen.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
5. Het standpunt van klaagster voor zover aan de orde
5.1. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder sub 2, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder dat hij als gerechtsdeurwaarder/gemachtigde van de Sociale Verzekeringsbank in een conclusie van repliek ten onrechte haar naam gebruikt heeft in een gerechtelijke procedure bij de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam, teneinde ten laste van haar een executoriale titel te verkrijgen.
5.2. Voorts wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij, hoewel hij geen titel op haar naam heeft verkregen, toch haar naam heeft gebruikt in een proces - verbaal, waardoor er beslag op haar inkomen kon worden gelegd.
5.3. Tevens verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij een formulier ex artikel 475 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft laten invullen en terug sturen door de UWV teneinde de beslaglegging te legitimeren.
5.4. Ten slotte wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij de beslaglegging laat voortduren, hoewel het beslag naar blijkt uit de brief van 19 november 2004 van het UWV is gestopt op 1 mei 2004.
6. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder sub 2
6.1. De gerechtsdeurwaarder sub 2 betwist de stellingen van klaagster en brengt naar voren dat op 29 oktober 2002 onder het UWV ten laste van klaagster beslag is gelegd op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam van 2 mei 2002, dat is bekrachtigd door het gerechtshof te Amsterdam. Dit vonnis is klaagster rechtsgeldig betekend door een collega van de gerechtsdeurwaarder op 23 mei 2002.
6.2. Op 1 november 2002 heeft de overbetekening aan klaagster van het proces-verbaal van derdenbeslag onder het UWV plaats gevonden. Wederom is deze ambtshandeling verricht door een collega van de gerechtsdeurwaarder en niet door de gerechtsdeurwaarder zelf. Van onrechtmatig gebruik van de naam van klaagster is geen sprake.
7. De beoordeling voor zover aan de orde
7.1. Voor zover het hoger beroep zich richt tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft het onderzoek in hoger beroep naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
7.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar hoger beroep met betrekking tot gerechtsdeurwaarder sub 1 ;
- bevestigt - voor het overige - de beslissing van de kamer van 15 november 2005.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. van Haeringen en J.C.W. Rang en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 10 augustus 2006 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 15 november 2005 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 187.2005 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
[ ],
(voorheen) kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 22 maart 2005 (zaaknummer 24.2005) heeft de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen beklaagde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ingediende klacht.
Bij brief van 31 maart 2005 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.
Bij brief van 8 april 2005 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.
Bij brief van 2 mei 2005 heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2005, alwaar klaagster is verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 15 november 2005.
2. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat de voorzitter haar onterecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu uit de door haar bij brief van 14 januari 2005 ingediende klacht met bijlagen duidelijk blijkt dat de klacht is gericht tegen kandidaat-gerechtsdeurwaarder [ ] die ten tijde van de door haar gewraakte gedragingen werkzaam was op het kantoor van gerechtsdeurwaarder [ ].
3. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat klaagster in haar verzet kan worden ontvangen.
4. De beoordeling van de gronden van het verzet
Naar het oordeel van de Kamer is de door klaagster in verzet aangevoerde grond terecht voorgesteld, zodat de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven.
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij als gemachtigde van de Sociale Verzekeringsbank alsook als gerechtsdeurwaarder ten onrechte haar naam als weduwe “[ ]” heeft gebruikt in een conclusie van repliek d.d. 7 maart 2002 in een procedure voor de rechtbank te [ ], sector kanton locatie [ ], teneinde een exutoriale titel ten laste van haar te verkrijgen.
Ondanks dat hij geen titel op haar naam als [ ] had verkregen heeft de gerechtsdeurwaarder:
? haar naam onrechtmatig gebruikt in een proces-verbaal waarmee ten laste van haar beslag is gelegd op haar inkomen;.
? een formulier ex artikel 475 lid 2 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering laten invullen en retourneren door het UWV teneinde de beslaglegging te legitimeren;
? bewerkstelligd dat de beslaglegging nog steeds voortduurt ondanks dat het beslag blijkens een brief van het UWV is gestopt op 1 mei 2004.
6. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
Gerechtsdeurwaarder [ ] heeft voor het verweer verwezen naar de eerdere reacties en stukken die in het bezit van de Kamer zijn en naar het door hem in de verzetzaak met nummer 86.2005 ingediende verweerschrift.. Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder tegen wie de klacht zich richt niet meer op zijn kantoor werkzaam is.
7. De beoordeling van de klacht
7.1 Uit de bij de klacht gevoegde stukken alsook uit het in de zaak met nummer 186.2005 ingediende verweerschrift blijkt dat het dossier van klaagster zich op het kantoor van gerechtsdeurwaarder [ ] bevindt. Nu duidelijk is dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder tegen wie de klacht zich richt geen stukken van de zaak in zijn bezit kan hebben, kan een reactie van zijn kant achterwege blijven.
7.2 Uit de stukken is de Kamer gebleken dat er ten aanzien van de naam van klaagster sprake is geweest van een kennelijke verschrijving. Een en ander is door de gerechtsdeurwaarder blijkens een tot zijn verweerschrift behorende brief van 17 juni 2004 reeds aan klaagster meegedeeld. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken. Ondanks de verschrijving was het duidelijk dat klaagster de tot betaling veroordeelde persoon was.
Het door de kantonrechter gewezen vonnis is door het Gerechtshof te [ ] bij arrest van 4 maart 2004 bekrachtigd. Dat er dus geen titel was ten laste van klaagster wordt hiermee weerlegd.
7.3 Voor zover klaagster van mening is dat het beslag ten onrechte voortduurt, dient zij zich tot de civiele rechter te wenden. Hetzelfde geldt voor de klachten met betrekking tot de door de gerechtsdeurwaarder tegen klaagster uitgebrachte exploten. Deze stuiten af op de authenticiteit daarvan. Indien klaagster deze authentieke aktes wil aantasten, dient zij zich te wenden tot de gewone rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.
8. Nu van enig klachtwaardig handelen niet is gebleken, dient de klacht als zijnde kennelijk ongegrond te worden afgewezen. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart het verzet gegrond;
? vernietigt de beslissing van de voorzitter;
? verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht;
? wijst de klachten als zijnde ongegrond af.
Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, plaatsvervangend-voorzitter, mr. R.G. Kemmers, en mr. A.C.J.J.M. Seuren (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.