ECLI:NL:GHAMS:2006:AY5000

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2235/05 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en redelijke verzoeken van de werkgever in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen een werkneemster en haar werkgever, Falck Security B.V. De werkneemster, die sinds 17 januari 2000 als beveiligingsmedewerker in dienst was, was sinds 8 december 2003 arbeidsongeschikt. Falck had haar meerdere keren gewaarschuwd voor het niet verschijnen bij de bedrijfsarts en op het werk, met de aanzegging dat bij een volgende waarschuwing de arbeidsovereenkomst beëindigd zou kunnen worden. Op 6 januari 2005 heeft Falck de werkneemster op staande voet ontslagen, omdat zij niet op het werk was verschenen en niet had gereageerd op redelijke verzoeken van de werkgever.

De werkneemster heeft het ontslag betwist en is in hoger beroep gekomen van een eerder vonnis van de kantonrechter, die haar vorderingen had afgewezen. In hoger beroep heeft de werkneemster drie grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vorderingen. Falck heeft de grieven bestreden en verzocht om bekrachtiging van het vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de dringende reden voor het ontslag, namelijk het meermalen niet gehoor geven aan redelijke verzoeken van de werkgever, niet is komen te vervallen door een latere beslissing van het UWV, die de werkneemster een WAO-uitkering had toegekend. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het geven van de gevraagde voorziening, en bekrachtigt het vonnis. De werkneemster wordt in de kosten van het hoger beroep verwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[...],
wonende te [...],
APPELLANTE,
procureur: mr. P.M. de Vries,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FALCK SECURITY B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [de werkneemster] en Falck genoemd.
Bij dagvaarding van 30 november 2005 is [de werkneemster] in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de kantonrechter te Amsterdam in het kort geding tussen partijen ([de werkneemster] als eiseres en Falck als gedaagde) onder rolnummer KK 05-1072 heeft gewezen en dat is uitgesproken op 9 november 2005.
[De werkneemster] heeft bij memorie drie grieven voorgesteld, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Falck in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft Falck geantwoord, de grieven bestreden, eveneens bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en [de werkneemster] zal veroordelen in de kosten gevallen op (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 en 1.2 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. In dit geding kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
4.1.1. [De werkneemster] is op 17 januari 2000 bij Falck in dienst getreden als beveiligingsmedewerker. Sedert 2001 is zij met enige regelmaat arbeidsongeschikt geweest, laatstelijk sedert 8 december 2003. In de loop van 2004 heeft Falck haar driemaal een schriftelijke waarschuwing gegeven omdat zij niet was verschenen op afspraken met de bedrijfsarts dan wel niet was verschenen op haar (arbeidstherapeutische) werk, met de aanzegging dat bij een volgende waarschuwing de arbeidsovereenkomst door Falck beëindigd zou kunnen worden. Op 2 december 2004 is [de werkneemster] bij controle door de bedrijfsarts "nog arbeidsongeschikt" verklaard. Op 8 december 2004 heeft het UWV aan [de werkneemster] laten weten dat haar geen WAO-uitkering werd toegekend omdat zij niet arbeidsongeschikt was in de zin van de WAO. Vervolgens is zij op 29 december 2004 wederom gecontroleerd door de bedrijfsarts die haar toen arbeidsgeschikt heeft verklaard. Toen [de werkneemster] op 3 januari 2005 niet op het werk was verschenen heeft Falck dit als werkweigering aangemerkt, de loonbetaling opgeschort en aan [de werkneemster] dringend verzocht om op 6 januari 2005 op het kantoor met haar superieur te overleggen. Voorts is aan [de werkneemster] verzocht om op 6 januari 2005 op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen. Op die datum is [de werkneemster] niet verschenen, noch bij haar superieur noch bij de bedrijfsarts. Bij brief van 6 januari 2005 heeft Falck [de werkneemster] op staande voet ontslagen wegens, kort gezegd, het meermalen geen gehoor geven aan redelijke verzoeken van de werkgever en het niet bereid zijn om de bedongen arbeid te verrichten.
4.1.2. [De werkneemster] heeft bij brief van haar gemachtigde van 14 januari 2005 de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Bij kortgedingvonnis van 28 februari 2005 heeft de kantonrechter te Amsterdam de vorderingen van [de werkneemster] tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon afgewezen, daartoe onder meer overwegende dat er onvoldoende gronden zijn om aan te nemen dat de bodemrechter het ontslag nietig zal bevinden.
4.1.3. Bij beslissing van 30 augustus 2005 heeft het UWV het door [de werkneemster] tegen bovengenoemde beslissing van 8 december 2004 ingediende bezwaar gegrond verklaard en aan haar per 9 december 2004 een WAO-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
4.2. In dit geding vordert [de werkneemster], kort gezegd, te bepalen dat Falck een aanvang zal doen nemen met het laten verrichten van reïntegratiewerkzaamheden door [de werkneemster] volgens de Wet Poortwachter totdat de arbeidsrelatie rechtmatig beëindigd zal zijn en voorts schriftelijk aan het UWV zal doorgeven dat de arbeidsrelatie met [de werkneemster] per 6 januari 2005 tot heden heeft bestaan en nog steeds bestaat, een en ander op straffe van een dwangsom.
4.3. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de gevorderde voorziening geweigerd, daartoe in de kern overwegende dat de dringende reden tot het gegeven ontslag niet is komen te vervallen door de beslissing van het UWV van 30 augustus 2005. Naar aanleiding van de hiertegen aangevoerde grieven overweegt het hof als volgt.
4.4. Blijkens de brief van 6 januari 2005 was de dringende reden voor het ontslag gelegen in het meermalen geen gehoor geven aan redelijke verzoeken van de werkgever. Dat die verzoeken, waarvan de redelijkheid als zodanig door [de werkneemster] niet (gemotiveerd) is betwist, door Falck zijn gedaan en niet door [de werkneemster] zijn opgevolgd staat tussen partijen genoegzaam vast. In 2004 is [de werkneemster] driemaal schriftelijk gewaarschuwd wegens haar niet verschijnen bij de bedrijfsarts c.q. op het werk, en bij brieven van 3 en 4 januari 2005 is zij door Falck gewezen op de ernstige gevolgen voor het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst indien zij aan de daarbij gedane verzoeken om te verschijnen geen gevolg zou geven. Die verzoeken zijn niet achteraf onredelijk geworden en de genoemde dringende reden is niet achteraf aan het ontslag komen te ontvallen door de beslissing op bezwaar van het UWV van 30 augustus 2005. Die beslissing is immers gebaseerd op een herbeoordeling van de restverdiencapaciteit van [de werkneemster] in het kader van de WAO en brengt daarom geen verandering in de opgegeven redenen die ten grondslag lagen aan het gegeven ontslag.
4.5. Met juistheid heeft de kantonrechter dan ook geoordeeld dat reeds daarom voor het geven van de gevraagde voorziening, vooruitlopend op het oordeel van de bodemrechter en in afwijking van de reeds op 28 februari 2005 tussen partijen gegeven beslissing in kort geding, geen aanleiding bestond.
4.6. De omstandigheid dat [de werkneemster] zich, naar zij aanvoert, op 14 januari 2005 beschikbaar heeft gehouden voor aangepaste werkzaamheden als receptioniste leidt niet tot een ander oordeel. Zij was toen immers reeds ontslagen en had, hoewel gewaarschuwd voor de gevolgen, de gelegenheid voorbij laten gaan om het hervatten van (al dan niet aangepaste) werkzaamheden met haar superieur te komen bespreken in het overleg waarvoor zij op 3 januari 2005 was opgeroepen. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot de door Falck ingetrokken oproep voor een bespreking op 19 oktober 2005. Falck had immers, gelet op de voorgeschiedenis en de ontslagreden, goede gronden om zich op het standpunt te stellen dat zij geen vertrouwen meer had in het functioneren van [de werkneemster].
5. Slotsom
Het vooroverwogene brengt mee dat de grieven, bezien in hun gezamenlijk verband, vergeefs zijn voorgedragen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [De werkneemster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [de werkneemster] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Falck tot op heden begroot op € 894,- aan salaris procureur en op € 244,- aan verschotten;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N. van Lingen, R.J.F. Thiessen en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 mei 2006.