Derde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van de naamloze vennootschap X N.V. te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1.1. Voor de loop van dit geding tot de uitspraak van 9 juni 2004 wordt verwezen naar onderdeel 1. van die uitspraak.
1.2. Bij die uitspraak heeft het Hof, voor zover hier van belang, ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het onderzoek heropend en de inspecteur in de gelegenheid gesteld zich binnen zes weken na de verzending van de uitspraak over de omvang van de aan belanghebbende te vergoeden schade uit te laten.
De inspecteur heeft dat gedaan bij brief van 21 juni 2004. Daarop heeft gemachtigde bij schrijven van 24 augustus 2004 gereageerd. Beide partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven tot het achterwege laten van een nadere zitting als bedoeld in artikel 8:64 Awb.
2. Standpunten van partijen
Belanghebbende stelt dat de omvang van de schade € 102.911 is; de inspecteur stelt dat de schadevergoeding beperkt moet worden tot € 644.
3. Beoordeling van het geschil betreffende de te vergoeden schade
3.1. In rechtsoverweging 6.2. van zijn uitspraak van 9 juni 2004 heeft het Hof, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:
Het Hof is van oordeel dat de inspecteur door de onderhavige aanslag vast te stellen en bij de bestreden beschikking te handhaven jegens belanghebbende een onrechtmatige daad heeft begaan die aan de Staat moet worden toegerekend. (…) Naar het oordeel van het Hof is het inroepen van de rechtsbijstand in de bezwaarfase door belanghebbende in redelijkheid geschied. Het Hof acht mitsdien termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase.
3.2. Met overeenkomstige toepassing van artikel 6:96, tweede lid, onderdeel b, van het Burgerlijk Wetboek, zijn de voor vergoeding in aanmerking komende kosten te stellen op de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Dat - overigens - sprake zou zijn van schade (in de zin van vermogensnadeel ten opzichte van de situatie waarin de inspecteur de aanslag op rechtmatige wijze - in casu: tijdig - zou hebben vastgesteld), is niet gesteld of gebleken.
3.3. Wat voor vergoeding in aanmerking komt, zijn dus de kosten van juridische bijstand in de bezwaarfase, voor zover die kosten zijn ingeroepen ter verkrijging van vernietiging van het onrechtmatige overheidsbesluit (in casu: de te laat opgelegde aanslag) en voor zover die kosten redelijk zijn.
3.4. De door belanghebbende verstrekte informatie (een totaaloverzicht van gedeclareerde bedragen, alsmede afschriften van declaraties en daarbij behorende specificaties) is, bezien ook in het licht van hetgeen partijen over en weer omtrent de gang van zaken in de bezwaarfase hebben gesteld, onvoldoende duidelijk om de opgevoerde bedragen zonder meer toe te rekenen aan de in 3.3 bedoelde, voor vergoeding in aanmerking komende, kosten.
3.5. Aannemelijk is dat een deel van de door belanghebbende opgevoerde bedragen rechtstreeks betrekking heeft op juridische bijstand in de bezwaarfase ter verkrijging van vernietiging van de onrechtmatig (want: buiten de termijn) opgelegde aanslag. De desbetref-fende kosten komen zonder meer voor vergoeding in aanmerking.
3.6. Aannemelijk is voorts dat een deel van de door belanghebbende opgevoerde bedragen betrekking heeft op juridische bijstand in de bezwaarfase ter verkrijging van vernietiging van de door de inspecteur genomen verliesverrekeningsbeschikking. Deze beschikking is door het Hof niet vernietigd, en het nemen en handhaven van die beschikking kan dus - op zichzelf bezien - niet als een onrechtmatige daad worden aangemerkt. Niettemin rekent het Hof de gemaakte kosten ook in zoverre toe aan de in 3.3 bedoelde kosten ter verkrijging van vernietiging van de te laat opgelegde aanslag, omdat de consequenties voor de verliesver-rekening van het te laat opleggen van de aanslag zozeer onduidelijk - en tegelijkertijd van zo groot belang - waren voor belanghebbende dat zij redelijkerwijs er niet aan kon ontkomen tegelijkertijd met de betwisting van de rechtmatigheid van de aanslag haar positie met betrekking tot de verliesverrekeningsbeschikking in bezwaar te verdedigen. Ook in zoverre komen de gemaakte kosten derhalve voor vergoeding in aanmerking.
3.7. Daarnaast is aannemelijk dat een deel van de door belanghebbende opgevoerde bedragen betrekking heeft op juridische bijstand die weliswaar is verleend ten tijde van de bezwaarfase maar die was gericht, enerzijds op het optimaliseren van de onderhandelingspositie die belanghebbende jegens de fiscus had ingenomen nadat de fiscus de aanslag te laat had opgelegd, en anderzijds op de (gevolgen van de betwiste besluiten voor de) aanslagregeling van andere jaren. Deze kosten staan naar 's Hofs oordeel in een te ver verwijderd verband tot de betwiste aanslag om ze te rekenen tot de voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot vaststelling van vernietiging van de aanslag.
3.8. Ten slotte is, gelet op de omschrijvingen in de bij de specificatie gevoegde afschriften van nota's, aannemelijk dat een deel van de door belanghebbende opgevoerde bedragen in het geheel betrekking heeft op rechtsbijstand ter zake van andere aangelegenheden dan die welke in de onderhavige procedure aan de orde waren. Ook die kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
3.9. Belanghebbende heeft, zoals gezegd, onvoldoende duidelijkheid verstrekt over de omvang van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Het bij de conclusie van repliek gevoegde totaaloverzicht van kosten is niet volledig te relateren aan daarbij verstrekte specificaties. De inspecteur heeft, van zijn kant, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten beperkt zouden zijn tot € 644. Bovendien heeft de inspecteur in zijn brief van 21 juni 2004 volstaan met een reactie in meer algemene zin waarbij de hiervoor bedoelde bijlagen bij de conclusie van repliek als zodanig onbespro-ken zijn gebleven.
3.10. Het Hof ziet zich genoodzaakt, met inachtneming van het in 3.3 tot en met 3.9 overwogene, in goede justitie een schatting te maken van de aan belanghebbende te vergoeden kosten. Daarbij neemt het Hof voorts in acht dat het om een gecompliceerde zaak gaat waarmee een (zeer) groot financieel belang gemoeid is en dat in de bezwaarfase diverse medewerkers daarbij betrokken zijn geweest. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het Hof van de gedeclareerde bedragen tot een totaal van € 102.911 een gedeelte groot € 40.000 als kosten aanmerkt die zijn ingeroepen ter verkrijging van vernietiging van het onrechtmatige overheidsbesluit. Anders dan de inspecteur, acht het Hof een dergelijk bedrag ook qua omvang redelijk.
Het Hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade tot een beloop van € 40.000 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 15 maart 2006 door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.