ECLI:NL:GHAMS:2006:AX8455

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
938/2005 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging en tuchtrechtelijke klachten tegen gerechtsdeurwaarders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van een klager tegen de beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 21 juni 2005. De klager, die zich had beklaagd over de gerechtsdeurwaarders, stelde dat hij onterecht beslag had gekregen voor een te hoog bedrag. Hij beweerde slechts € 846,48 verschuldigd te zijn, terwijl de gerechtsdeurwaarders beslag hadden gelegd voor bedragen van € 2.552,13 en € 1.543,10. De klager had eerder een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders, die op 10 mei 2005 ter zitting was behandeld. De gerechtsdeurwaarders hadden in hun verweer aangegeven dat de zaak met betrekking tot de vordering inmiddels was opgelost.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de Kamer waren vastgesteld en heeft geen andere feiten of beschouwingen gevonden die tot een andere conclusie zouden leiden. De klager had ook geklaagd over de hoogte van de beslagvrije voet en het feit dat hij niet op de hoogte was gesteld van het vonnis in de zaak. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarders niet tuchtrechtelijk laakbaar hadden gehandeld en dat de klager zich in geval van onvrede over de beslagvrije voet tot de gewone rechter moest wenden. De beslissing van de Kamer werd bevestigd, en de klachten van de klager werden ongegrond verklaard.

De uitspraak van het hof werd gedaan op 1 juni 2006, waarbij de rechters zich verenigden met de eerdere beslissing van de Kamer. De klager had geen bewijs geleverd dat de gerechtsdeurwaarders op de hoogte waren van de inhoud van de brief van zijn advocaten, en de gerechtsdeurwaarders waren verplicht om het beslag te leggen op basis van de ontvangen opdracht. De beslissing van de Kamer werd als rechtmatig en terecht beschouwd, en de klachten werden verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 1 juni 2006 in de zaak onder rekestnummer 938/2005 GDW van:
[...],
wonende te [...],
APPELLANT,
t e g e n
[...],
[...],
beiden gerechtsdeurwaarders te [...],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 22 juli 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 21 juni 2005, verzonden op 27 juni 2005, waarbij de klacht van appellant tegen geïntimeerden, verder te noemen de gerechtsdeurwaarders, ongegrond is verklaard.
1.2. Op 28 november 2005 is er van de zijde van klager een aanvullend rekest ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarders is op 28 december 2005 een verweerschrift – met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Eveneens zijn van de zijde van de gerechtsdeurwaarders op 13 april 2006 nog enkele stukken ingekomen.
1.5. Ten slotte zijn op 25 april 2006 nog enkele stukken van de zijde van klager bij de griffie ingekomen.
1.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 april 2006. Klager is verschenen, hij heeft het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarders zijn - met bericht van verhindering – niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij beslag hebben gelegd voor een te hoog bedrag. Klager zou op basis van de brief van 6 oktober 2003 van Comfort Card B.V. slechts € 864,48 verschuldigd zijn.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders
5.1. De gerechtsdeurwaarders betwisten de stelling van klager gedeeltelijk en verweren zich als volgt.
5.2. De gerechtsdeurwaarders hebben betoogd dat de zaak met betrekking tot Comford Card B.V. inmiddels is opgelost.
6. De beoordeling
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bevestigt de beslissing van de kamer van 21 juni 2005.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 1 juni 2006 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 21 juni 2005 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 158.2004 van:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
1. [ ],
2. [ ],
gerechtsdeurwaarders te [ ],
3. [ ],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brieven ingekomen 11 mei en 23 juni 2004 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna respectievelijk gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 en gerechtsdeurwaarder sub 3.
Bij brief van 26 juni 2004 hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 op de klacht gereageerd.
Bij brief van 14 juli 2004 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 op de klacht gereageerd.
Bij brieven van 23 februari 2005 en 4 mei 2005 heeft klager aanvullende stukken overgelegd.
Bij brief van 3 februari 2005 hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De klacht is behandeld ter zitting van 10 mei 2005 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 3 zijn verschenen.
Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 21 juni 2005.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Bij vonnis van de kantonrechter te [ ] van 18 april 2001 is klager veroordeeld een vordering te voldoen aan [ ].
b) Bij exploot van 7 mei 2001 is voormeld vonnis aan klager betekend.
c) De advocaten van [ ] hebben de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 op 28 november 2003 opdracht gegeven executoriaal derdenbeslag te leggen onder de werkgever van klager uit hoofde van het vonnis en daarbij aangegeven dat de executiekosten na vonnis € 198,31 bedroegen en in mindering € 499,18 was voldaan.
d) Het derdenbeslag is gelegd op 13 januari 2004 voor een bedrag van € 2.552,13, te verminderen met € 499,18. Daarna hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 gerechtsdeurwaarder sub 3, als oudste beslaglegger, benaderd ter verdeling.
e) De werkgever van klager heeft gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 een verklaring derdenbeslag doen toekomen gedateerd op 19 januari 2004.
f) Bij brief van 22 januari 2004 heeft klager gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 medegedeeld dat bij het vaststellen van de beslagvrije voet geen rekening was gehouden met de verhoging ziekenfondspremie en de woonlasten. Klager heeft onder meer ook het volgende geschreven: “betreffende saldo heden bedraagt € 846,46 inclusief rente en kosten, zie schrijven dato 2003”, hetgeen hij bij brief van 5 maart 2004 heeft herhaald.
g) Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft op enig moment ten verzoeke van [ ] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klager.
h) Bij brief van 24 januari 2004 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 de werkgever van klager verzocht op grond van de door de werkgever afgelegde verklaring per maand € 457,92 per maand in te houden op het loon en aan hem over te dragen.
i) Bij brief van 2 februari 2004 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 klager medegedeeld de beslagvrije voet te hebben herberekend, het in te houden bedrag te hebben aangepast en het bedrag dat over de periode juli 2003 t/m december 2003 teveel was afgedragen te hebben overgemaakt op de rekening van klager.
j) Bij brieven van 9 februari, 5 maart en 8 april 2004 heeft klager gerechtsdeurwaarder sub 3 verzocht de beslagvrije voet opnieuw te berekenen en ‘de periode november 2002 tot en met juni 2003’ op zijn bankrekening over te maken.
k) Bij brief van 10 juni 2004 heeft klager gerechtsdeurwaarder sub 3 inzake [ ] verzocht het loonbeslag op te heffen omdat de gehele vordering was voldaan.
l) Tussen gerechtsdeurwaarder sub 3 en het door klager ingeschakelde buro voor rechtshulp is bij brieven van 23 en 30 november 2004 en 28 januari en 28 februari 2005 gecorrespondeerd over de hoogte van de beslagvrije voet.
2. De klacht
? Klager klaagt twee ‘spookvorderingen’ te hebben ontvangen van respectievelijk € 2.552,13 en € 1.543,10.
? Klager verwijt gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 beslag te hebben gelegd voor een te hoog bedrag. Klager stelt slechts een bedrag van € 846,48 verschuldigd te zijn, zoals aangegeven in een brief van de advocaten van [ ] d.d. 6 oktober 2003.
? Naar de Kamer begrijpt verwijt klager gerechtsdeurwaarder sub 3 fouten te hebben gemaakt in de berekening van de beslagvrije voet en het door hem dientengevolge te veel betaalde nog niet aan hem te hebben overgemaakt.
? Klager stelt dat het vonnis in de zaak [ ] nimmer aan hem is betekend.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarders hebben de klachten gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt hierna op het verweer ingegaan.
4. Beoordeling van de klacht.
4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, overweegt de Kamer dat ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts (kandidaat)gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Gelet op de inhoud van de klachtbrief van klager en het verweer van de gerechtsdeurwaarders worden gerechtsdeurwaarder [ ] en [ ] door de Kamer aangemerkt als beklaagden sub 1 en 2 waarmee in de aanhef van deze beschikking al rekening is gehouden.
4.2 De door klager bij brief van 4 mei 2005 en ook ter zitting van 10 mei 2005 overgelegde stukken worden door de Kamer als zijnde te laat ingediend en aldus in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
4.3 Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de “spookvorderingen” als vermeld in de klachtbrief van 30 april 2004 heeft klager ter zitting medegedeeld dat dit geen onderdeel van de klacht meer uitmaakt zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
4.4 Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht geld dat de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 het beslag hebben gelegd in opdracht van de advocaten van [ ]. Door klager is niet aangetoond dat de gerechtsdeurwaarders kennis droegen van de inhoud van de brief van die advocaten van 6 oktober 2003. Het is ook niet aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarders op de hoogte waren van de inhoud van die brief aangezien hun eerst bij brief van 28 november 2003 is verzocht beslag te leggen ten laste van klager. Aan dit verzoek waren de gerechtsdeurwaarders op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht te voldoen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4.5 Klager kan evenmin worden gevolgd in het derde onderdeel van de klacht. De gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd is verplicht aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g lid 1e). Uit de stukken blijkt dat tussen de gerechtsdeurwaarder en klager (brief van 2 februari 2004) en de gerechtsdeurwaarder en het door klager ingeschakelde buro voor rechtshulp (brieven van 23 en 30 november 2004 en 28 januari en 28 februari 2005) is gecorrespondeerd over de hoogte van de beslagvrije voet. Het door de gerechtsdeurwaarder in die brieven ingenomen standpunt is niet tuchtrechtelijk laakbaar, noch is overigens gebleken van tuchtrechtelijk laakbare handelingen.
Indien klager het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dient hij zich te wenden tot de gewone rechter. Behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de tuchtrechter hierover te oordelen.
4.6 Het vierde onderdeel van de klacht treft ook geen doel. Uit het door klager overgelegde exploot van 7 mei 2001 blijkt dat dit is betekend op de wijze als voorgeschreven in artikel 47 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
?verklaart de klachten ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en J.P.J.J. Timmermans, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Coll.:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam