Bij de beoordeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan:
a. Klaagster heeft H.A. van Wijlen (hierna: Van Wijlen) schriftelijk gemachtigd om namens haar ten tijde van de mondelinge behandeling te verschijnen en verklaringen te doen.
b. Klaagster en haar drie zusters (hierna; [Y], [Z] en [Z]) zijn de kinderen van jonkheer R. [naam].
c. Er is sprake van een goede familierelatie. Klaagster had dagelijks telefonisch contact met haar vader, aldus Van Wijlen.
d. In 1988 is het Landgoed [B] dat al enkele honderden jaren in het bezit van de familie [naam] was, gedurende welke periode een verplichting tot instandhouding van het landgoed was ontwikkeld, op grond van de Natuurschoonwet 1928 ingebracht in “Landgoed [B] Natuurschoon B.V.” (hierna: [B] B.V.).
e. Onder meer in verband met het voortbestaan van het landgoed heeft jonkheer [naam] op of omstreeks juni 1996 diverse besprekingen gevoerd met de notaris met betrekking tot de inhoud van zijn testament.
f. Het testament is op 27 juni 1996 verleden ten overstaan van de notaris. Op dat tijdstip was jonkheer [naam] voor 50% aandeelhouder in de [B] B.V.
g. In zijn testament heeft jonkheer [naam] (hierna: de erflater) aan twee van zijn dochters ([Z] en [Y]), de aandelen in [B] B.V. gelegateerd en hen tevens tot executeur-testamentair benoemd.
h. In het testament is – voor zover hier van belang – het navolgende met betrekking tot de legaten bepaald: “(…) zulks tegen inbreng of verrekening van de waarde waarvoor deze aandelen worden betrokken in de heffing van successierecht in mijn nalatenschap”.
i. Op 19 november 1997 is de erflater overleden.
j. Op 1 december 1997 heeft op verzoek van de twee onder punt g. vermelde dochters in aanwezigheid van de notaris een boedelbespreking op Huize [B] plaatsgevonden. Bij deze bespreking waren klaagster en haar drie zusters aanwezig, alsmede twee accountants.
k. Tijdens de bespreking hebben klaagster en [Z] zonder voorwaarden te stellen berust in het testament voor zover het betrof de bepalingen met betrekking tot de legaten en de executeursbenoeming. [Z] en [Y] hebben te kennen gegeven zich te beraden over de aanvaarding van het legaat. Dit blijkt uit de brief van 6 februari 1998 van de notaris aan klaagster.
l. Binnen een week nadat de boedelbespreking had plaatsgevonden heeft de echtgenoot van klaagster telefonisch contact opgenomen met Van Wijlen en hem medegedeeld dat klaagster ontsteld was over het feit dat zij onterfd was voor zover het het landgoed betrof.
m. Blijkens zijn brief van 1 april 1998 heeft de notaris aan klaagster medegedeeld dat [Y] en [Z] hebben verklaard het legaat van de aandelen in [B] B.V. te willen aanvaarden. In verband hiermee heeft de notaris het concept van de akte afgifte legaat bij zijn brief gevoegd.
n. In deze akte is het navolgende vermeld:”(…) al deze aandelen hierna te noemen: “de aandelen” en geschiede deze afgifte om niet, aangezien de verkrijging van deze aandelen is vrijgesteld van successierecht op grond van het bepaalde in artikel 7 van de Natuurschoonwet (…)”.
o. In haar brief van 18 april 1998 heeft klaagster aan de notaris het navolgende medegedeeld:”(…) Nu mijn beide jongste zusters hebben besloten het legaat van de aandelen van mijn vader in de [B] B.V. te aanvaarden, deel ik u mede dat ik niet aanwezig zal zijn bij de acte afgifte legaat.(…)”.
p. De akte houdende afgifte legaat is op 21 april 1998 verleden ten overstaan van de plaatsvervanger van de notaris.
q. De notaris heeft zich op verzoek van de beide executeurs voorts slechts beziggehouden met de afgifte van de gelegateerde [B] B.V. – aandelen, de tenaamstelling van de aandelen en de aangifte voor het recht van successie.