ECLI:NL:GHAMS:2006:AW0981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001592-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in de zaak van de Helderse taximoord met betrekking tot meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Alkmaar. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder wapenbezit, drugshandel en diefstal. Het hof heeft de zaak uitvoerig behandeld, waarbij de betrouwbaarheid van de geuridentificatieproef centraal stond. Het hof concludeert dat, hoewel de geuridentificatieproeven zorgvuldig zijn uitgevoerd, er onvoldoende ander bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de meest ernstige tenlasteleggingen. De verdachte is vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar is wel schuldig bevonden aan de feiten 2 tot en met 7, die betrekking hebben op wapenbezit, drugshandel en diefstal. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-001592-04
datum uitspraak: 11 april 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 23 maart 2004 in de strafzaak onder parketnummer 14-010323-03 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 2 en 9 maart 2004 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 28 september 2005, 5, 25 en 26 oktober 2005, 6, 10 en 28 maart 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 december 2003 op vordering van de officier van justitie toegestane aanpassing tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering aanpassing tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair) is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ter terechtzitting is zeer uitvoerig aan de orde geweest de betrouwbaarheid van de geuridentificatieproef in het algemeen en in deze zaak in het bijzonder.
De conclusie, die naar aanleiding daarvan getrokken dient te worden, is naar het oordeel van het hof geen andere dan die reeds in eerdere jurisprudentie is verwoord.
Resultaten van dergelijke proeven kunnen, met inachtneming van de nodige behoedzaamheid, als mede redegevend worden gebezigd tot het bewijs van feiten.
In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof niet gebleken, dat de geuridentificatieproeven niet met de benodigde zorgvuldigheid zijn uitgevoerd.
Nu echter in de onderhavige zaak naast het positieve resultaat van de geuridentificatieproef voldoende betrouwbaar ander bewijs ontbreekt, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor handen om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te concluderen.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
ter zake van het onder 2 tenlastegelegde:
in de periode van 1 oktober 2002 tot 11 juli 2003 in de gemeente Den Helder een wapen van categorie III, te weten een omgebouwd alarmpistool, en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
ter zake van het onder 3 tenlastegelegde:
op 15 november 2002 in de gemeente Den Helder in een woning gelegen aan de [adres] munitie van categorie III, te weten 25 stuks patronen (merk Luger, type volmantel, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad;
ter zake van het onder 4 tenlastegelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2002 tot en met 11 juli 2003 in de gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en heeft verstrekt en heeft vervoerd hoeveelheden heroïne en cocaïne;
ter zake van het onder 5 tenlastegelegde:
in de periode van 9 november 2002 tot en met 10 november 2002 in de gemeente Den Helder uit een woning gelegen aan de [adres] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 500 compact-discs en een stereo-miniset (merk JVC, kleur grijs) en een bronzen boeddhabeeld en euromunten en een lamp (kleur blauw, type lava) en 20 pakjes sigaretten en 20 pakjes shag (merk Van Nelle) en twee gitaren (waaronder een van het merk Eko, kleur bruin), toebehorende aan [benadeelde 1];
ter zake van het onder 6 tenlastegelegde:
in de periode van 8 april 2003 tot en met 9 april 2003 in de gemeente Den Helder met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een schuur behorende bij een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een bromscooter (kleur zilver) toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
ter zake van het onder 7 tenlastegelegde:
op 2 mei 2003 in de gemeente Den Helder met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid vlees toebehorende aan de [benadeelde 2]
Hetgeen onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte:
ten aanzien van de periode 1 juli 2002 tot 17 maart 2003:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van de periode 17 maart 2003 tot en met 11 juli 2003:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 5 bewezengeachte:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 6 bewezengeachte:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder 7 bewezengeachte:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank te Alkmaar heeft de verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten 2, 3, 4, 5, 6 en 7 zal worden veroordeeld tot 3 jaren gevangenisstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich gedurende enige tijd samen met zijn vriendin vanuit zijn woning in Den Helder schuldig gemaakt aan -kort gezegd- handel in heroïne en cocaïne. Het hof acht dit handelen kwalijk. Heroïne en cocaïne zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Verdachte heeft zich daarvan geen rekenschap gegeven en is slechts uit geweest op de financiering van zijn eigen drugsgebruik.
Voorts heeft verdachte in zijn woning een omgebouwd alarmpistool en munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens en munitie kan leiden tot maatschappelijk onaanvaardbare escalaties van conflicten en gevaarzettende situaties.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een inraak in -en een diefstal uit een woning en een winkeldiefstal, hetgeen veel schade en overlast toebrengt aan de benadeelden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 september 2005 is verdachte eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 2 (oud), 10 en 10 (oud) van de Opiumwet, de artikelen 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de 5e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.E. de Vries, mr. M. Gonggrijp-van Mourik en mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2006.
Mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.