ECLI:NL:GHAMS:2006:AV6550

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-004430-05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en medeplegen van poging tot doodslag door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Alkmaar. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in het Jongeren Opvangcentrum te Amsterdam, was aangeklaagd voor afpersing en medeplegen van poging tot doodslag. De tenlastelegging omvatte twee incidenten: de eerste betrof de afpersing van slachtoffer A, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt om A te dwingen zijn portemonnee af te geven. Dit geweld bestond uit het omsingelen van A, het slaan met vuisten en een knuppel, en bedreigingen met de dood. De tweede aanklacht betrof de poging tot doodslag op slachtoffer B, waarbij de verdachte en zijn mededaders met wapens naar B zijn gegaan en hem hebben verwond met messen en een knuppel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de aanklacht. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar met de toevoeging van bijzondere voorwaarden, waaronder een intensieve behandeling bij een jeugdzorginstelling. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-004430-05
datum uitspraak: 19 januari 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 28 juli 2005 in de strafzaak onder parketnummer 14-811009-05 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in [1989],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres + woonplaats],
thans gedetineerd in het Jongeren Opvangcentrum te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 28 april 2005, 7 juli 2005 en 28 juli 2005 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 3 november 2005 en 5 januari 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouwe naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 juli 2005 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 impliciet primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
-ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde-
hij op 18 december 2004 in de gemeente Alkmaar, op de Rekerdijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer A] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende een of meerdere pas(jes) en een geldbedrag en een identiteitskaart en een foto), toebehorende aan voornoemde [slachtoffer A], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat
- die [slachtoffer A], terwijl hij met zijn fiets tot stilstand was gekomen, is omsingeld en
- die [slachtoffer A] meerdere keren met een knuppel en vuisten in zijn gezicht en tegen zijn hoofd en elders tegen het lichaam is geslagen en
- die [slachtoffer A] meerdere keren tegen het lichaam is geschopt en
- die [slachtoffer A] een knietje in het gezicht heeft gekregen en
- toen die [slachtoffer A] weer op zijn fiets was gestapt, een keer met een knuppel tegen zijn fiets is geslagen en
- die [slachtoffer A] dreigend de woorden zijn toegevoegd: "geen brutale bek anders steek ik je neer met mijn mes en maak je zakken leeg" en "geef je portemonnee" en "niet de politie waarschuwen, anders dan pakken we je";
-ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde-
hij in de nacht van 2 op 3 januari 2005 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer B] van het leven te beroven, met dat opzet, met zijn mededaders, met messen en een zwaard en een knuppel naar de Molenkade is gelopen, waarna verdachte en/of een van zijn mededaders:
- die [slachtoffer B] uit een aldaar aangemeerde boot heeft/hebben gelokt en
- vervolgens met een knuppel en vuisten tegen het hoofd van die [slachtoffer B] heeft/hebben geslagen en
- meerdere keren met een mes in de rug en de buik van die [slachtoffer B] heeft/hebben gestoken en
- meerdere keren met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en elders tegen het lichaam, van die [slachtoffer B] heeft/hebben geschopt,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
-ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte-
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
-ten aanzien van het onder 2 primair bewezengeachte-
Medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Alkmaar heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 impliciet primair tenlastegelegde en heeft de verdachte veroordeeld –terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde- tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden en heeft plaatsing in een inrichting voor jeugdigen bevolen met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
Voorts heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer A] en [slachtoffer B] gedeeltelijk toegewezen en een aantal voorwerpen verbeurd verklaard.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 impliciet primair tenlastegelegde en zal worden veroordeeld -terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde- tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onder de bijzondere voorwaarde het volgen van de aanwijzingen die de afdeling Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland zal geven, ook als dat inhoudt dat verdachte een (dag)behandeling moet ondergaan bij of vanwege “De Bascule”, “De Derde Oever” of “De Waag”, met opdracht aan het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland om verdachte ter zake hulp en steun te verlenen.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen worden onttrokken aan het verkeer en dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer A] en [slachtoffer B] zullen worden toegewezen tot een bedrag van respectievelijk € 696,45 en € 5.342,-, dit in combinatie met de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van afpersing en medeplegen van poging tot doodslag.
Samen met anderen heeft verdachte twee willekeurige fietsers, te weten [slachtoffer A] en diens vriendin, op de openbare weg doen stoppen. Het slachtoffer [slachtoffer A] werd ingesloten en met vuisten geslagen door de groep. Vervolgens werd hij door een persoon uit de groep met een honkbalknuppel midden in zijn gezicht geslagen. Ten gevolge van het slaan is het slachtoffer in de bosjes gevallen. Terwijl het slachtoffer in deze bosjes lag ging de groep, waaronder verdachte, door met slaan. Verdachte heeft het slachtoffer een knietje gegeven. Vervolgens werd het slachtoffer –onder bedreiging van geweld- gezegd zijn zakken leeg te maken en gedwongen zijn portemonnee af te geven.
Verdachte en zijn mededaders hebben het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van het slachtof-fer in het bijzonder aangetast. Straatberovingen zijn erger-lijke feiten, die schade en letsel veroorzaken bij de benadeelde en in het algemeen gevoe-lens van onrust en onveiligheid en dienen dan ook krach-tig te worden bestre-den.
Voorts heeft verdachte –eveneens met anderen- geprobeerd [slachtoffer B] van het leven te beroven.
Op 2 januari 2005 werd door verdachte en zijn mededaders afgesproken dat ze naar de Molenkade te Alkmaar zouden gaan om wraak te nemen op ene “[...]”, waarmee twee medeverdachten die dag ruzie hadden gehad. Er werden verschillende wapens meegenomen, te weten een knuppel, een zwaard en messen.
Terwijl verdachte samen met een andere jongen uit de groep op een bankje aan de Molenkade in Alkmaar zat, zag hij dat drie anderen van de groep, waaronder zijn broer [...], door middel van het gooien van een steen door het raam van een woonboot, trachtten het latere slachtoffer [slachtoffer B] naar buiten te lokken. Nadat die [slachtoffer B] naar buiten kwam is hij meerdere keren met een knuppel en met vuisten tegen het hoofd geslagen en eveneens meerdere keren met een mes in zijn rug gestoken. Nadat de man in elkaar was gezakt is de broer van verdachte op het slachtoffer gaan zitten en heeft het slachtoffer meerdere keren in zijn buik en rug gestoken. Tegelijkertijd heeft verdachte het slachtoffer een aantal keer tegen het hoofd geschopt. Vervolgens is de groep weggerend en heeft de man in zeer zorgwekkende toestand, hulpeloos, tijdens nachtelijke uren, op een zeer rustige lokatie –alleen- buiten achtergelaten.
Dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is bezweken is een gelukkige omstandigheid die echter geenszins aan verdachte en zijn mededaders is te danken. Het slachtoffer ondervindt nog steeds veel last van de hem door verdachte toegebrachte verwondingen.
Door het handelen van de verdachte en zijn mededaders is de rechtsorde ernstig geschokt en zijn in de maatschappij, met name in de stad Alkmaar, voorkomende gevoelens van onveiligheid versterkt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 november 2005 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van een pro justitia rapportage, opgemaakt op 17 juni 2005 door drs. J.M.J.F. Offermans, psychiater/vast gerechtelijk deskundige en een pro justitia rapportage, opgemaakt op 22 juni 2005 door drs. R.A. Sterk, psycholoog.
Genoemd rapport van drs. Offermans houdt – kort en zakelijk weergegeven - onder meer in:
Onderzochte is in nasleep van de echtscheiding van zijn ouders in een loyaliteitsconflict terechtgekomen tussen zijn biologische vader en moeder, ondanks dat hij zijn stiefvader goed heeft kunnen accepteren. Onderzochte kan met moeite zijn positie bepalen.
Bij onderzochte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die zich uit in identiteitsproblematiek, geforceerde aanpassing aan het huidige gezinsmilieu en sociaal wenselijk en bij tijd en wijle stiekem gedrag. Deze problematiek zou zich kunnen ontwikkelen tot een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis.
Het oorzakelijk verband tussen deze stoornis en het bewezengeachte bestaat vooral in de beïnvloedbaarheid van onderzochte ten opzichte van zijn broer, [...], en het zich onvoldoende los kunnen maken van zijn broer. Daarnaast speelt het eerdergenoemde loyaliteitsconflict een rol.
Weliswaar heeft onderzochte de wederrechtelijkheid van het bewezengeachte in kunnen zien, maar hij is in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid overeenkomstig een dergelijk besef te bepalen. Onderzochte kan als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Er is sprake van enig gevaar voor herhaling, zeker als onderzochte zich niet emotioneel zal weten los te maken van zijn broer en vader. Door alcohol- en drugsgebruik van vader kan onderzochte gemakkelijk op een hellend vlak belanden, waarbij een vervaging van normen en waarden optreedt en onderzochte zich geforceerd zal manifesteren.
Genoemd rapport van drs. Sterk houdt – kort en zakelijk weergegeven - onder meer in:
De ouders van onderzochte zijn –in een kwetsbare levensfase van verdachte- gescheiden. Door deze echtscheiding heeft onderzochte veel last van een loyaliteitsprobleem, waar hij een oplossing voor heeft gevonden door zich aan beide partijen, vader én moeder, aan te passen. Een dergelijke emotionele spagaat lijkt een stagnatie van zijn persoonlijkheidsontwikkeling met zich te brengen, die zich kenmerkt door identiteitsproblemen en een sociaal-emotionele onrijpheid. Het is ook ten koste gegaan van een gezonde gewetensontwikkeling, welke nog beperkt is geïntegreerd. Zijn loyaliteitsprobleem brengt met zich dat onderzochte zich aanpast en meegaat in het gedrag van zijn vader en oudere broer, [...].
De persoonlijkheidsontwikkeling is met name als gevolg van eerdergenoemde gezinsproblematiek verstoord verlopen. De psychische problematiek van onderzochte lijkt in verband te staan met het tenlastegelegde.
Bij onderzochte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een identiteitsprobleem, een sociaal-emotionele onrijpheid en systeemproblematiek waarin onderzochte een loyaliteitsconflict ervaart en zich tussen zijn vader en moeder in voelt staan.
Deze geringe identiteitsontwikkeling en verhoogde beïnvloedbaarheid welke is ingebed in een loyaliteitsconflict samenhangend met een gezinsprobleem, brengt met zich dat onderzochte uit is op waardering van zijn broer en vader. Onderzochte heeft zich onvoldoende teweer kunnen stellen tegen de indirecte druk die hij vanuit zijn broer en anderen (het hof begrijpt: medeverdachten) heeft ervaren.
Onderzochte moet in staat worden geacht de strafwaardigheid van zijn handelen ten tijde van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Als gevolg van zijn psychische problematiek kan hij echter niet in staat worden geacht om ten tijde van het tenlastegelegde overeenkomstig dat inzicht zijn wil in vrijheid te bepalen. Onderzochte wordt enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
De loyaliteitsproblematiek brengt met zich dat onderzochte sterk beïnvloedbaar is door met name zijn broer en dat hij geneigd is deze te volgen in zijn negatieve gedrag. Zonder behandeling zal deze kwetsbaarheid in onderzochtes persoonlijkheid niet verminderen en zal er sprake zijn van een verhoogde kans op herhaling.
Geadviseerd wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij betrokkene een behandeling zou kunnen worden aangeboden bij “De Waag”. Naast aandacht voor het tenlastegelegde zou aandacht dienen uit te gaan naar de loyaliteitsproblematiek van betrokkene.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de verklaringen die de getuige-deskundigen Offermans en Sterk ter terechtzitting in hoger beroep op 5 januari 2006 hebben afgelegd met betrekking tot verdachte en waarin beiden onder meer –zakelijk weergegeven- verklaarden dat verdachte een groot loyaliteitsprobleem heeft waardoor de toch al verminderde gewetensfunctie van verdachte wordt overstemd en dat verdachte zeer beïnvloedbaar is door zijn broer [...]. Voorts verklaarden beide deskundigen dat verdachte niet gebaat is bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en dat er zelfs contra-indicaties zijn. Beiden verklaren dat verdachte gebaat zou zijn bij een zeer intensieve dagbehandeling in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport d.d. 15 december 2005 van J. Sträter, GZ-psychologe bij “De Bascule”, en het rapport d.d. 2 januari 2006 van L.N.G. Meerstadt, jeugdreclasseringmedewerker van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, alsmede op hun ter terechtzitting afgelegde verklaringen. Beiden sluiten zich aan bij de adviezen van de getuige-deskundigen Sterk en Offermans.
Het hof neemt de conclusies over en maakt die tot de zijne.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijk jeugddetentie van na te melden duur én een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd dient te worden, hetgeen mogelijk is nu het een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algeme-ne veilig-heid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist en deze maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verde-re ontwikkeling van de verdachte, met bijzondere voorwaarden, waaronder een zeer intensieve dagbehandeling.
Voorts gaat het hof er van uit dat de dagbehandeling in het belang van verdachte zo spoedig mogelijk een aanvang zal nemen.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met het algemeen belang. Verder is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de voorwerpen toebehoren aan de verdachte, bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen en kunnen dienen tot de voorbereiding van soortgelijke misdrijven.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 1.206,45 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezengeachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 primair tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, ook als deze inhouden dat verdachte een zeer intensieve (dag)behandeling bij of vanwege “De Bascule”en/of “De Waag” moet ondergaan;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd verblijf zal houden bij zijn moeder en stiefvader.
Draagt het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland op om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 jaren.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1.00 STK Schrift, kleur: geel
1.00 STK Papier, kleur: wit, opschrift: Overdie for live .
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer A]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte, die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer A], wonende te [...], rekeningnummer [...], een bedrag van € 696,45 (zeshonderdzesennegentig euro en vijfenveertig cent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot
€ 696,45 (zeshonderdzesennegentig euro en vijfenveertig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer A].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer B]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer B], wonende te [...], een bedrag van € 5.342,00 (vijfduizend driehonderdtweeënveertig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 5.342,00 (vijfduizend driehonderdtweeënveertig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer B].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de 6e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. E.J. Schreuder en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. E.F.E. Hoekstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2006.