Vierde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de afdeling Middelen van de gemeente Obdam a.i., verweerder.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 25 februari 2004, (..).
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 14 januari 2004, betreffende de van belanghebbende bij wege van nota’s d.d. 22 mei 2003 en 10 juli 2003 geheven leges ad € 24.575,27 en € 8.851,59.
Na bezwaar tegen de nota’s zijn deze bij de bestreden uitspraak verminderd met € 1.715,40.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de nota’s.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting (..)
2.1. De Legesverordening 2003 van de gemeente Obdam, bekendgemaakt in de Kogge Express van 18 december 2002, luidt met ingang van 1 januari 2003, voorzover hier van belang, als volgt:
“(..)
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
(..)
Artikel 6 Wijze van heffing
De leges worden geheven bij wege van mondelinge dan wel gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of ander schriftuur.
(..)
Artikel 10 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden
(..)
2. Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer gemeenteambtenaren aanwijzen, die in zijn plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enig wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van leges.
(..) “
2.2. De bijbehorende Tarieventabel luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“(..)
Hoofdstuk 5 Bouwvergunningen c.a.
5.1 Onder bouwkosten in dit hoofdstuk wordt verstaan de aannemingssom (inclusief omzetbelasting) als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (inclusief omzetbelasting) als bedoeld in het Normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is gewijzigd of vervangen.
Bouwvergunningen
5.2 Het tarief bedraagt ter zake van:
(..)
5.2.2.2 een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning, indien de bouwkosten, inclusief omzetbelasting: ` (..) tarief 2003
- minder [bedragen] dan € 68.068,-- (..) 522,10
vermeerderd met 1,45% van het bedrag waarmee de
bouwkosten € 22.690,-- te boven gaan
- € 68.068 bedragen of meer (..) 1.263,05
vermeerderd met 1,35% van het bedrag waarmee de
bouwkosten € 68.068 te boven gaan.
5.2.2.3 een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning eerste fase:
75% van het bedrag berekend op de wijze als in 5.2.2.2 bepaald.
5.2.2.4 een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning tweede fase:
30% van het bedrag berekend op de wijze als [in] 5.2.2.2 bepaald.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende heeft een bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een bedrijfsruimte op het perceel (..) te Obdam. Het gaat om een bouwvergunning in twee fasen.
3.2.1. Bij brief van 22 mei 2003 is positief beslist op de eerste fase van de bouwaanvraag. De brief is ondertekend: “namens burgemeester en wethouders van Obdam, het hoofd van de afdeling Grondgebied, A”.
3.2.2. Aan de brief is gehecht een Nota Specificatie legeskosten, luidend:
“Specificatie legeskosten, gebaseerd op bouwkosten inclusief BTW € 2.142.000,00
Bouwleges : € 21.945,67
Welstandskosten : € 1.500,00
Procedurekosten : € 972,90
Publicatiekosten : € 152,35
Leges kadastrale informatie : € 4,35
=======
TOTAAL : € 24.575,27”
3.2.3. Aan de voet is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen, onder meer inhoudend dat het bezwaarschrift moet worden gericht aan het hoofd van de afdeling Middelen.
3.3.1. Bij brief van 10 juli 2003 is de bouwvergunning tweede fase verleend. De brief is ondertekend: “namens burgemeester en wethouders van Obdam, het hoofd van de afdeling Grondgebied, A”.
3.3.2. Aan de brief is gehecht een Nota Specificatie legeskosten, luidend:
“Specificatie legeskosten, gebaseerd op bouwkosten inclusief BTW € 2.142.000,00
Bouwleges : € 8.778,34
Leges EPN : € 73,25
=======
TOTAAL : € 8.851,59”
3.3.3. Aan de voet is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen, onder meer inhoudend dat het bezwaarschrift moet worden gericht aan het hoofd van de afdeling Middelen.
3.4. Verweerder heeft van belanghebbende een nacalculatie van de bouwkosten, gedateerd 26 mei 2003, ontvangen waarop is aangetekend “X vindt de legeskosten te hoog”. Verweerder heeft dit geschrift aangemerkt als tijdig ingediend bezwaarschrift tegen de nota’s legeskosten eerste en tweede fase.
Bij uitspraak van 14 januari 2004 heeft het Hoofd van de afdeling Middelen van de gemeente Obdam a.i., B, het totaalbedrag van de beide nota’s verlaagd met € 1.715,40, uitgaande van een bedrag aan bouwkosten van € 1.700,595,-- plus BTW = € 2.023.708.
3.5. Bij een besluit van 20 februari 1998 (productie 4 bij de brief van 12 september 2005) hebben Burgemeester en wethouders van Obdam met ingang van 15 maart 1998 het hoofd van de afdeling Middelen aangewezen als de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet (hierna ook: de heffingsambtenaar).
3.6. Tot de gedingstukken behoort een Mandaatregeling Obdam, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(..)Degene die in mandaat handelt: (..) moet bij het besluit kenbaar maken namens welk orgaan hij handelt.”
In de bijgevoegde overzichten worden respectievelijk het afdelingshoofd, senior en behandelend ambtenaar als gemandateerde aangewezen. Onder het hoofd ‘Administratie’ is voor het onderwerp ‘Nota’s en herinneringen’ als gemandateerde aangewezen: ‘behandelend ambtenaar’. Voor de ‘Vaststelling van de aanslag(en) gemeentelijke belastingen conform artikel 231 lid 1, 232, 233, 233a, 236, 237, 239 en 253 Gemeentewet’ is aangewezen ‘senior’, met als ‘bijzondere vereisten c.q. beperkingen van mandaat’: ‘Indien er aanleiding bestaat, vindt controle plaats door het afdelingshoofd Middelen.’
3.7. Bij schrijven van 18 augustus 2005 is aan verweerder gevraagd: ‘De in mandaat verleende bouwvergunningen 1e en 2e fase (namens Burgemeester en wethouders van Obdam, het hoofd van de afdeling Grondgebied) zijn vergezeld van een niet ondertekende Nota Specificatie legeskosten. Door wie en/of namens wie is deze nota vastgesteld? Krachtens welke bevoegdheid is dat gebeurd?’
In de brief van verweerder van 12 september 2005 is daarop geantwoord: ‘De nota specificatie legeskosten maakt onderdeel uit van de brief ‘leges bouwaanvraag fase 1 (..)respectievelijk (..) fase 2 (..). Deze brief wordt door het afdelingshoofd Grondgebied, namens burgemeester en wethouders van Obdam, ondertekend. Hiermee is tevens de bijbehorende Nota door het afdelingshoofd Grondgebied vastgesteld en ondertekend.
Conform de mandaatregeling Obdam is het verzenden van nota’s en herinneringen gemandateerd aan de ‘behandelend ambtenaar’ In het onderhavige geval wordt het hoofd Grondgebied als ‘behandelend ambtenaar’ aangemerkt.’
3.8. Tot de gedingstukken behoren voorts onder meer diverse overzichten van geraamde baten en lasten ter zake van in de Legesverordening vermelde rechten, alsmede andere gemeentelijke stukken dienaangaande. Gelet op de beslissing van het Hof onder 6. hierna kan verdere vermelding hiervan achterwege blijven.
Tussen partijen is primair in geschil of de bij wege van nota’s geheven leges zijn vastgesteld door een daartoe bevoegde ambtenaar en of de uitspraak door een bevoegde ambtenaar is gedaan. Subsidiair is de hoogte van het legestarief in geschil alsmede de verbindendheid van de Verordening op dit punt.
5. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. De onderhavige legesheffing behoort tot de gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet. Ingevolge deze bepaling geschieden de heffing en invordering van die belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Ingevolge artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet gelden de bevoegdheden van de inspecteur, waaronder de bevoegdheid belastingaanslagen vast te stellen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de gemeenteambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen (hierna: de heffingsambtenaar).
6.2. Het vorenstaande betekent dat de bevoegdheid belastingaanslagen vast te stellen niet kan worden uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders. Dat wordt niet anders door het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Legesverordening 2003 van de gemeente Obdam. Aan gemeenteambtenaren die met toepassing van die bepaling door het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen, kunnen geen bevoegdheden worden gemandateerd die dat college ingevolge de Gemeentewet niet bezit.
6.3. Naar aanleiding van belanghebbendes stelling en de vragen van het Hof, weergegeven onder 3.7. hierboven, heeft verweerder verklaard dat de onderhavige aanslagen niet zijn vastgesteld door of namens de heffingsambtenaar, maar namens het college van burgemeester en wethouders. Dat betekent dat de aanslagen onbevoegdelijk zijn vastgesteld en daarom moeten worden vernietigd.
Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op € 1.449 (A.1, 4 (2x) en 8. = 3 punten; C. factor 1,5 ; € 322 per punt).
Voor vergoeding van daarvoor in aanmerking komende proceskosten van de bezwaarfase, zo die er al zijn, is geen plaats nu daarom pas in de beroepsfase is verzocht.
Het Hof
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt de uitspraak van verweerder;
? vernietigt de bij wege van nota’s van 22 mei 2003 en van 10 juli 2003 van belanghebbende geheven leges;
? veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 1.449 aan proceskosten en wijst de gemeente Obdam aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
? gelast de gemeente Obdam het betaalde griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 9 januari 2006 door mrs. C. Schaap, P.M.F. van Loon en J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.