GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KENNEMER KOZIJNEN BOUW B.V., gevestigd te Haarlem,
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
[werknemer], wonende te Beverwijk,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna Kennemer Kozijnen Bouw en [werknemer] genoemd.
Bij dagvaarding van 14 februari 2005 is Kennemer Kozijnen Bouw in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de kantonrechter te Haarlem in het kort geding tussen partijen ([werknemer] als eiser en Kennemer Kozijnen Bouw als gedaagde) onder zaak/rolnummer 258609/VV EXPL 04-357 heeft gewezen en dat is uitgesproken op 18 januari 2005.
Kennemer Kozijnen Bouw heeft bij memorie drie grieven voorgesteld, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, alsnog de vordering van [werknemer] zal afwijzen en [werknemer] – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen terug te betalen al hetgeen zij uit hoofde van het vonnis aan [werknemer] heeft voldaan, met – eveneens uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [werknemer] in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft [werknemer] geantwoord, de grieven bestreden en geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en Kennemer Kozijnen Bouw zal veroordelen in de kosten gevallen op het hoger beroep.
Partijen hebben de zaak doen bepleiten op 18 november 2005, Kennemer Kozijnen Bouw door mr. J. Koekkoek, advocaat te Haarlem, en [werknemer] door mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, aan de hand van door ieder van partijen overgelegde pleitnotities.
Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
[Werknemer] is op 1 april 2000 als kozijnmonteur in dienst getreden van Kennemer Kunststof Bouw BV (Kennemer Kunststof Bouw), enig aandeelhoudster van Kennemer Kozijnen Bouw. Op 18 oktober 2004 heeft Kennemer Kunststof Bouw [werknemer] met ingang van 16 oktober 2004 op staande voet ontslagen. Bij brief van 9 november 2004 heeft [werknemer] zich op de nietigheid van het ontslag beroepen en meegedeeld dat hij zich voor de bedongen arbeid beschikbaar houdt.
4.1 In dit kort geding heeft [werknemer] Kennemer Kozijnen Bouw doen dagvaarden en gevorderd dat deze vennootschap zou worden veroordeeld tot doorbetaling van loon c.a..
Ter terechtzitting in eerste aanleg is volgens het proces-verbaal van de zitting verschenen ‘[Y], directeur van de besloten vennootschap Kennemer Kunststof Bouw B.V., bijgestaan door mr. Koekkoek’. Mr. Koekkoek heeft onder overlegging van een pleitnota op naam van Kennemer Kozijnen Bouw aangevoerd dat [werknemer] de verkeerde partij heeft gedagvaard en dat de vordering daarom moet worden afgewezen.
Volgens het proces-verbaal heeft [werknemer] daarop gesteld dat ‘Kennemer Kunststof Bouw (-) hier (is) verschenen’ en dat ‘zij (-) niet in haar verdediging (is) geschaad.’ Het hof begrijpt dat [werknemer] daarmee tevens beoogd heeft dat niet – zoals in de dagvaarding gevorderd - Kennemer Kozijnen Bouw maar Kennemer Kunststof Bouw tot doorbetaling van het loon c.a. zal worden veroordeeld. De kantonrechter heeft het verweer van Kennemer Kozijnen Bouw verworpen, overwegende dat ‘Kennemer Kunststof Bouw in de procedure is verschenen en niet, althans onvoldoende, is gebleken dat zij in haar verdediging onredelijk is geschaad.’ Vervolgens heeft de kantonrechter de vordering grotendeels toegewezen.
Het vonnis is – zoals reeds vastgesteld – gewezen tussen [werknemer] en Kennemer Kozijnen Bouw. Volgens het dictum is Kennemer Kunststof Bouw tot doorbetaling van het loon c.a. veroordeeld, maar in de kop van het vonnis heeft de kantonrechter aangekondigd dat Kennemer Kozijnen Bouw zal worden aangeduid als Kennemer Kunststof Bouw, zodat de aanduiding in het dictum zowel Kennemer Kozijnen Bouw als Kennemer Kunststof Bouw kan betekenen.
4.2 De grieven keren zich tegen de toewijzing van de vordering en tegen de gronden waarop deze beslissing berust.
4.3 In grief 1, gelezen in samenhang met het petitum van de memorie van grieven herhaalt Kennemer Kozijnen Bouw haar verweer, dat Kennemer Kunststof Bouw de werkgever was/is, dat [werknemer] ten onrechte Kennemer Kozijnen Bouw in rechte heeft betrokken en dat de vordering reeds op die grond moet worden afgewezen.
Kennemer Kozijnen Bouw heeft in de grief gemotiveerd gesteld dat zij als gedaagde partij in eerste aanleg is verschenen en dat Kennemer Kunststof Bouw niet is verschenen. Zij heeft daarbij mede verwezen naar de pleitnotities in eerste aanleg, die – zoals opgemerkt – alleen haar naam vermelden. Voorts heeft zij bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep erop gewezen dat [Y], die – indirect – aandeelhouder is in beide vennootschappen en op zichzelf bevoegd is elk van de vennootschappen te vertegenwoordigen, verantwoordelijk is voor Kennemer Kozijnen Bouw en [X] (de pleitnota vermeldt per abuis [Z], zo heeft Kennemer Kozijnen Bouw toegelicht) verantwoordelijk is voor Kennemer Kunststof Bouw, terwijl [X] niet is verschenen. [Werknemer] heeft dit een en ander niet (voldoende gemotiveerd) bestreden, zodat het hof uitgaat van de juistheid van de stellingen van Kennemer Kozijnen Bouw op dit punt.
De omstandigheid dat de kantonrechter heeft overwogen dat Kennemer Kunststof Bouw was verschenen legt hier onvoldoende gewicht in de schaal. Ook voor hetgeen voorgevallen is ter zitting in een andere instantie en hetgeen daaromtrent in een proces-verbaal of uitspraak wordt opgenomen geldt dat behoorlijk gemotiveerde stellingen in beginsel voor juist worden gehouden, tenzij zij behoorlijk gemotiveerd worden betwist. Het ligt weliswaar voor de hand om aan te nemen dat de kantonrechter hier met ‘Kennemer Kunststof Bouw’ ook de vennootschap met die naam heeft bedoeld aan te duiden, maar gelet op de uitdrukkelijke stellingname in hoger beroep, de verwijzing naar de tenaamstelling van de pleitnota en het feit dat het gezien de aard van het gevoerde verweer ook niet voor de hand lag aan te nemen dat Kennemer Kunststof Bouw was verschenen, had [werknemer] niet kunnen volstaan met de stelling dat ‘de heer [Y] (-) namens Kennemer Kozijnen Bouw (was) verschenen, maar ook namens Kennemer Kunststof Bouw B.V.’ (MvA onder II sub 2). Het had op de weg van [werknemer] gelegen nader toe te lichten op grond waarvan moet worden aangenomen, dat Kennemer Kunststof Bouw inderdaad was verschenen. Hij had daartoe bijvoorbeeld de aantekeningen van de griffier ter zitting in eerste aanleg kunnen overleggen en/of de kantonrechter en/of de griffier kunnen vragen schriftelijk uiteen te zetten op grond waarvan de stellingname van Kennemer Kozijnen Bouw in haar grief onjuist was en ondanks de aard van het in eerste aanleg gevoerde verweer en ondanks de tenaamstelling van de pleitnotities in eerste aanleg als vaststaand moet worden aangenomen dat Kennemer Kunststof Bouw inderdaad ter terechtzitting van de kantonrechter was verschenen. Nu hij dit niet heeft gedaan, gaat het hof ervan uit dat de constatering door de kantonrechter op een misverstand berust.
Op grond van dit een en ander moet worden aangenomen niet alleen dat [werknemer] een ander dan zijn werkgever heeft doen dagvaarden maar ook dat die ander in het geding is verschenen en die werkgever niet. Dat betekent tevens dat het hof niet toekomt aan de vraag of – de niet verschenen – Kennemer Kunststof Bouw al of niet ‘in haar verdediging onredelijk is geschaad’ zoals de kantonrechter heeft aangenomen.
4.4 [Werknemer] heeft nog betoogd dat Kennemer Kunststof Bouw en Kennemer Kozijnen Bouw met elkaar zijn te vereenzelvigen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd (onder meer dat ‘Kennemer Kozijnen Bouw B.V. als enig aandeelhouder heeft Kennemer Kunststof Bouw B.V.’, dat de beide vennootschappen op hetzelfde adres zijn gevestigd en hetzelfde telefoonnummer en faxnummer hebben) is daartoe echter onvoldoende. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet gesteld of gebleken is dat er in de verhouding tussen partijen bij de arbeidsovereenkomst ([werknemer] en Kennemer Kunststof Bouw B.V.) enige aanleiding voor misverstand is geweest.
4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering uit hoofde van de dienstbetrekking tegen Kennemer Kozijnen Bouw niet toewijsbaar is.
4.6 De grief geeft het hof aanleiding tot de volgende overweging ten overvloede. Ook indien men zou moeten aannemen dat Kennemer Kunststof Bouw wel was verschenen, kon de vordering niet worden toegewezen zoals de kantonrechter heeft gedaan. Indien moet worden aangenomen dat de kantonrechter met de aanduiding ‘Kennemer Kunststof Bouw’ in het dictum – in overeenstemming met de aankondiging in de kop van het vonnis - Kennemer Kozijnen Bouw heeft bedoeld, dan was er voor toewijzing van de vordering geen grondslag, nu partijen het erover eens zijn dat [werknemer] niet bij Kennemer Kozijnen Bouw maar bij Kennemer Kunststof Bouw in dienst was.
Indien echter – zoals gelet op de benadering van de kantonrechter voor de hand ligt – moet worden aangenomen dat de kantonrechter inderdaad de werkgever van [werknemer], dus Kennemer Kunststof Bouw, heeft willen veroordelen, dan kon dat niet in een tussen [werknemer] en Kennemer Kozijnen Bouw gewezen vonnis.
Het gaat gelet op de formulering van de kop van het vonnis en met het oog op de rechtszekerheid te ver om aan te nemen dat de kantonrechter bedoeld heeft het vonnis te wijzen tussen [werknemer] en Kennemer Kunststof Bouw.
4.7 Grief 1 slaagt derhalve.
Grief 1 slaagt. Het vonnis dient te worden vernietigd en de vordering dient alsnog te worden afgewezen. Bij behandeling van de overige grieven heeft Kennemer Kozijnen Bouw geen belang.
Het hof zal de vordering tot terugbetaling van het uit hoofde van het vonnis aan [werknemer] betaalde toewijzen.
Ten slotte zal het hof [werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij verwijzen in de kosten van de beide instanties.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
wijst de vordering van [werknemer] af;
veroordeelt [werknemer] aan Kennemer Kozijnen Bouw te betalen al hetgeen Kennemer Kozijnen Bouw aan [werknemer] uit hoofde van het vernietigde vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de betaling door Kennemer Kozijnen Bouw aan [werknemer];
verwijst [werknemer] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van Kennemer Kozijnen Bouw in eerste aanleg begroot op € 360,- en in hoger beroep tot op heden begroot op € 3.011,59;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Coeterier, P. Ingelse en R.J.F. Thiessen en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2005.