ECLI:NL:GHAMS:2005:AV2096

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/01465
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van parkeerbelastingen en voorwaarden voor gebruik van kraskaarten in Amsterdam

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 28 april 2005, ging het om een beroep van X tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd door de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag was het gevolg van het parkeren van een voertuig op 19 december 2003, waarbij de belanghebbende drie kraskaarten had gebruikt, terwijl de regels stipuleerden dat niet meer dan twee kraskaarten tegelijkertijd mochten worden gebruikt. De rechtbank behandelde het beroep op 20 april 2005 en oordeelde dat de opgelegde naheffingsaanslag terecht was, omdat de belanghebbende de voorwaarden van de parkeerverordening had overtreden. Het Hof oordeelde dat de verordening en het bijbehorende besluit een rechtsgrondslag boden voor de gestelde voorwaarden. De belanghebbende had aangevoerd dat hij de verschuldigde parkeerbelasting had voldaan door twee kraskaarten voor een tijdsblok van 15.30 uur tot 19.30 uur te gebruiken, en een derde kraskaart voor een tijdsblok van 19.45 uur tot 21.45 uur. Het Hof verwierp dit argument, omdat de auto gedurende deze tijd op dezelfde plek geparkeerd stond, wat in strijd was met de regels. Het Hof oordeelde dat de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht aan de belanghebbende moest vergoeden, omdat in de bestreden uitspraak niet adequaat was ingegaan op het bezwaar van de belanghebbende dat er een geldige kraskaart in de auto lag. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor parkeerder om zich aan de regels te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak met dagtekening 8 maart 2004 van de Stadsdeelsecretaris van het Stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam betreffende de naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer 1234.
Het beroep is op 20 april 2005 ter zitting behandeld.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep ongegrond; en
- gelast de gemeente Amsterdam aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 37 te vergoeden.
Gronden
1. De auto met kenteken [] stond op 19 december 2003 om 20.48 uur geparkeerd op de a-straat te Amsterdam. Ter zake van dit feit is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2. De naheffingsaanslag is opgelegd op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2003 van de gemeente Amsterdam (de Verordening).
3. De met de artikelen 225 en 234 van de Gemeentewet in overeenstemming zijnde bepalingen van de Verordening luiden - voor zover hier van belang - als volgt:
Art. 1
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
(...)
Art. 3
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd, wordt mede aangemerkt:
a degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen.
(...)
4. De belasting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.
(...)
Art. 4
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, is verschuldigd bij het verlenen van de vergunning.
(...)
Art. 5
Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
(...)
Art. 6
1. De belasting, bedoeld in art 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur of door middel van het elektronisch betalen bij parkeerapparatuur en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op de parkeerapparatuur kennisgegeven. Het College van Burgemeester en Wethouders geeft omtrent een en ander nadere regels.
2. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij het verlenen van de vergunning. Voldoen via een daartoe afgegeven machtiging tot automatische incasso wordt hier met betalen gelijkgesteld.
(...)
Art. 11
Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van parkeerbelastingen.
(...)
Tarieventabel 2003, behorende bij de Verordening Parkeerbelastingen 2003
(...)
Hoofdstuk 6. Tarieven van kaarten, zoals bedoeld in art. 17 van de Parkeerverordening.
(...)
6.5 De kraskaart.
Voor tariefgebied A, per kaart voor twee uur: € 3.00;
Voor tariefgebied B, per kaart voor twee uur: € 1.80;
Voor tariefgebied C, per kaart voor twee uur: € 0,90”.
4. In de parkeerverordening 2002, zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld bij besluit van 4 december 2002, is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2002.
(...)
Begripsomschrijvingen.
(...)
t parkeerkaart: kaart waarmee parkeerbelasting wordt geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorrijtuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats;
(...)
Art. 2
Regulering parkeren
1. Regulering van het gebruik van parkeerplaatsen geschiedt op basis van deze verordening door middel van parkeervergunningen, bijzondere vergunningen en parkeerkaarten.
(...)
Art. 3
(...)
3. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, nadere regels vast met betrekking tot de overige in deze verordening daartoe aangewezen onderwerpen.
(...)
Art. 15
De Kraskaartvergunning.
1. Een bewoner, van 65 jaar of ouder, of een gehandicapte die blijkens een medische indicatie aangewezen is op vervoer door derden, wordt een kraskaartvergunning verleend.
2. De kraskaartvergunning geeft per kwartaal recht op de aanschaffing van drie boekjes met elk twaalf kraskaarten.
(...)
Art. 17
Soorten parkeerkaarten.
1. De parkeerkaarten betreffen:
(...)
b. kraskaarten;
2. Kraskaarten worden slechts uitgegeven ten behoeve van het bezoek van de houders van een kraskaartvergunning.
(...)
Art. 18
Geldigheidsduur vergunningen.
(...)
2. De kraskaartvergunning en de belanghebbendenvergunning zijn geldig voor een periode van twee jaar.
(...)
Art. 20
Geldigheid kaarten
(...)
6. Een kraskaart is geldig gedurende twee uur in het vergunninggebied waarvoor de kraskaartvergunning is verleend”.
5. Op 17 december 2002 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam een ‘Uitvoeringsbesluit op grond van de vigerende Verordening Parkeerbelastingen en Parkeerverordening’ (hierna: het Besluit) vastgesteld waarin - onder meer – het volgende is besloten:
“Overwegende dat, gelet op de artikelen 225, 234 en 235 van de Gemeentewet, het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, de vigerende Verordening Parkeerbelastingen en Parkeerverordening, het noodzakelijk is, nadere regels vast te stellen ter uitvoering van de hiervoor vermelde verordeningen,
(...)
II dat de voldoening van de parkeerbelasting mede moet geschieden met inachtneming van de voorschriften die op het door de gemeente uitgegeven kaart(je)/betaalbewijs zijn gesteld”.
6. Belanghebbende stelt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan door eerst twee kraskaarten met als datum ‘vrijdag 19 december’ te krassen voor de tijd van 15.30 uur tot 19.30 uur. Daarnaast heeft belanghebbende met als datum vrijdag 19 december een derde kraskaart gekrast voor een tijdblok van 19.45 uur tot 21.45 uur. Verweerder stelt dat belanghebbende daarmee de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft betaald omdat hij de op de achterzijde van de kraskaarten onder gebruiksaanwijzing opgenomen regel, inhoudende dat niet meer dan twee kraskaarten tegelijkertijd mogen worden gebruikt, heeft overtreden. Verweerder heeft dit in zijn brief van 1 februari 2005 als volgt toegelicht:
“In dit geval wordt de parkeerbelasting voldaan door een lid van de bedoelde doelgroep (art 225 lid 4 Gemeentewet) en door de parkeerder op een gekozen moment daadwerkelijk verbruikt.
Art 3 lid 3 Parkeerverordening geeft aan B&W nadere regelde bevoegdheden m.b.t. de onderwerpen uit Parkeerverordening.
Aan de in de Parkeerverordening benoemde vergunningen en kaarten koppelt de Verordening parkeerbelastingen (...) een parkeerbelasting tarief.
(...)
M.b.t. de wijze van heffing van de a-belasting wordt in de art 6 lid 1 Verordening parkeerbelasting bepaald dat B&W daaromtrent nadere regels kunnen geven. Die regels zijn gegeven in het Uitwerkingsbesluit (...)
In art II van dat Besluit staat dat de voldoening van de belasting mede moet geschieden met inachtneming van de voorschriften op de kaarten en kaartjes.
Op elke kraskaart staat vermeld dat er slechts twee kraskaarten tegelijk mogen worden gebruikt. Die regel is bedoeld om bij het parkeren met een aantrekkelijk laag tarief toch de doorstroming te bevorderen.
In dit geval kraste belanghebbende twee kaarten open voor dit parkeren en daarop meteen aansluitend een derde kraskaart voor hetzelfde parkeren. Dat is in strijd met de voorschriften die belanghebbende had moeten kennen.
Omdat belanghebbende, de daar en toen daadwerkelijke parkeerder, betaalde de parkeerbelasting voor het parkeren niet op de voorgeschreven wijze. Daarom kreeg hij een naheffingsaanslag”.
7. Op de achterzijde van de kraskaart staat voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“Gebruiksaanwijzing
(...)
? indien u langer wilt parkeren dan de duur van één kraskaart gebruikt u een de tweede kraskaart met dezelfde gegevens als de eerste kraskaart (zelfde aankomsttijd); u mag maximaal twee kaarten tegelijkertijd gebruiken;
? scheur de kraskaart(en) af en leg deze goed zichtbaar op het dashboard (maximaal 2 kraskaarten)”.
8. Naar het oordeel van het Hof biedt artikel 6, eerste lid van de Verordening geen ruimte voor het stellen van nadere voorwaarden ter zake van de heffing van parkeerbelasting door middel van kraskaarten. In zoverre wijst het Hof het standpunt van verweerder af. Daarentegen biedt het meer in algemene zin geformuleerde artikel 11 van de Verordening het College van Burgemeester en Wethouders wel de bevoegdheid tot het geven van nadere regels met betrekking tot de heffing van parkeerbelasting door middel van kraskaarten. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt in het Besluit. Artikel II van dit Besluit biedt een rechtsgrondslag voor de op de achterzijde van de kraskaart aan het gebruik daarvan gestelde voorwaarden.
9. Deze voorwaarden houden onder meer in dat niet meer dan twee kraskaarten tegelijkertijd mogen worden gebruikt. Het Hof verstaat onder ‘tegelijkertijd’ in dit verband een aaneengesloten periode waarin een voertuig is geparkeerd. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat tussen het plaatsen van de eerste twee kraskaarten en de derde kraskaart diens auto op dezelfde plaats geparkeerd is gebleven. Dit houdt in dat in strijd met de aan het gebruik van de kraskaart gestelde voorwaarden drie kraskaarten tegelijkertijd zijn gebruikt. Nu deze voorwaarden bevoegdelijk aan het gebruik van kraskaarten zijn verbonden, betekent het vorenstaande dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
10. In de omstandigheid dat belanghebbende in zijn bezwaar erop heeft gewezen dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag een op zichzelf geldige kraskaart in de auto lag, hetgeen door verweerder verder niet wordt betwist, en in de bestreden uitspraak niet, althans niet op concludente wijze is aangegeven waarom dat bezwaar ongegrond was, ziet het Hof reden om de gemeente te gelasten het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 28 april 2005 door mr. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt en door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.