ECLI:NL:GHAMS:2005:AV0096

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1028/05 SKG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om afschriften van ontbindingsbeschikkingen

In deze zaak hebben de appellanten, de stichtingen WIA 1991 en Projektburo Het Vliegwiel, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had op 9 maart 2005 het verzet van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om afschriften van ontbindingsbeschikkingen ongegrond verklaard. De appellanten stelden dat zij recht hadden op deze afschriften om transparantie te verkrijgen over jurisprudentie met betrekking tot bepaalde werkgevers. De griffier van de sector kanton had op 9 februari 2005 afwijzend beslist op het verzoek van appellanten, wat leidde tot hun verzet en uiteindelijk tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting van het hof op 7 oktober 2005 hebben de appellanten hun verzoek tot voeging met een andere zaak ingetrokken. De Staat, als geïntimeerde, heeft aangegeven geen consequenties te willen verbinden aan het feit dat appellanten het hoger beroep bij dagvaarding en niet bij beroepschrift hebben ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de mogelijkheid van verzet tegen de beslissing van de griffier een adequaat rechtsmiddel is en dat er geen gronden zijn om het appèlverbod te doorbreken. De appellanten hebben niet voldoende onderbouwd waarom de beschikking van de voorzieningenrechter toetsbaar zou moeten zijn voor een nationale instantie.

Het hof heeft uiteindelijk het beroep van appellanten verworpen en hen in de kosten van de procedure veroordeeld. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 3 november 2005.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de stichting STICHTING WIA 1991, gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting STICHTING PROJEKTBURO HET VLIEGWIEL, gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTEN,
procureur: mr. A.E. Toenbreker,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (meer in het bijzonder de sectorvoorzitter van de sector kanton van de rechtbank te Amsterdam),
zetelend te ’s-Gravenhage,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. L.P. Broekveldt.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna ook afzonderlijk WIA en Vliegwiel genoemd en geïntimeerde de Staat.
Bij dagvaarding van 1 juni 2005 hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de beschikking – in de appèldagvaarding abusievelijk aangeduid als vonnis – van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam van 9 maart 2005 onder nummers 311189/KG 05-654 SR gewezen op het verzet van appellanten tegen een weigering van de griffier van de sector kanton van de rechtbank Amsterdam als bedoeld in artikel 28 lid 6 Rv.
De appèldagvaarding bevat de grieven.
Appellanten hebben overeenkomstig de appèldagvaarding van grieven gediend en geconcludeerd dat het hof de beschikking van de voorzieningenrechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellanten alsnog zal toewijzen c.q. het verzet alsnog gegrond zal verklaren met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft de Staat de grieven bestreden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof appellanten in hun hoger beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk zal verklaren althans de bestreden beschikking zal bekrachtigen met veroordeling van appellanten, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 7 oktober 2005 doen bepleiten, appellanten door mr. M.J. Meijer, advocaat te Haarlem en geïntimeerde door mr. W. Heemskerk, advocaat te ’s-Gravenhage. Voorts is namens appellanten het woord gevoerd door [A]. Door beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de appèldagvaarding.
3. Beoordeling
3.1. Bij faxbrief van 22 november 2004 heeft [A], penningmeester van WIA en lid van de raad van toezicht van Vliegwiel, verder [A], zich namens WIA en Vliegwiel tot de griffie van de sector kanton van de rechtbank Amsterdam gewend met het verzoek om een overzicht van “ontbindingsvonnissen” waarbij twintig met name genoemde instellingen - blijkens de brief veelal stichtingen – als partij/werkgever betrokken waren. [A] heeft dit verzoek, “gericht op - transparantie van – jurisprudentie”, meermalen herhaald.
Op 9 februari 2005 heeft de griffier van de sector kanton afwijzend beslist op het door WIA en Vliegwiel bij faxbrief van 22 november 2004 gedaan verzoek. Deze brief is voor de griffier getekend door mr. E.R.S.M. Marres, als kantonrechter werkzaam in reeds genoemde sector van de rechtbank.
Van deze beslissing zijn WIA en Vliegwiel op 16 februari 2005 in verzet gekomen bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Het verzet is door de voorzieningenrechter bij beschikking van 9 maart 2005 ongegrond verklaard. WIA en Vliegwiel hebben – niettegenstaande het uit artikel 28 lid 7 Rv voortvloeiende appèlverbod - tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld bij dagvaarding van 1 juni 2005.
3.2. De Staat heeft in zijn memorie van antwoord te kennen gegeven dat hij geen consequenties wenst te verbinden aan het feit dat appellanten het hoger beroep tegen de beschikking van de voorzieningenrechter bij dagvaarding en niet bij beroepschrift hebben ingesteld.
Appellanten hebben ter zitting van het hof van 7 oktober 2005 verklaard hun verzoek tot voeging met de zaak die onder rolnummer 262/05 SKG bij dit hof aanhangig was en waarin op 14 juli 2005 arrest is gewezen, in te trekken.
Op genoemde zitting heeft de Staat medegedeeld zijn verweer inhoudende dat de overschrijding van de beroepstermijn reeds tot niet-ontvankelijk-verklaring van appellanten moet leiden in te trekken, nu het geen kort geding betreft doch een beslissing van de voorzieningenrechter als bodemrechter.
Wel heeft de Staat het verweer gehandhaafd dat, ingevolge het bepaalde in artikel 28 lid 7 Rv, tegen de beschikking van de voorzieningenrechter geen hoger beroep openstaat.
3.3. Appellanten betogen dat er gronden zijn om in het onderhavige geval het zogenoemde appèlverbod te doorbreken. Zij voeren daartoe in de eerste plaats aan dat de beschikking, gegeven de bij hun verzoek betrokken belangen, toetsbaar dient te zijn voor een nationale instantie door middel van waarborgen in artikel 6 en 13 EVRM. Dit betoog faalt.
Het hof stelt voorop dat aan het bepaalde in de door appellanten genoemde verdragsartikelen op zichzelf niet het recht kan worden ontleend op beoordeling van het geschil in twee feitelijke instanties.
Dat is in het onderhavige geval niet anders.
De regel dat een rechterlijke uitspraak in het openbaar plaats vindt kent als sequeel dat ook (rechts)personen die niet direct bij de zaak zijn betrokken zich kunnen wenden tot de griffie van het desbetreffende gerecht teneinde een afschrift van de beslissing te verkrijgen. Ook bezien in het licht van de aard van het hier aangeduide recht moet de in de wet geschapen mogelijkheid van verzet bij de voorzieningenrechter tegen een gehele of gedeeltelijke weigering om aan een verzoek om afschrift(en) te voldoen als voldoende adequaat rechtsmiddel worden beschouwd. Het feit dat appellanten de afschriften behoeven om beslissingen van de kantonrechter te achterhalen waaraan “discriminatoire pseudo-besluiten van NV Werk” ten grondslag zouden liggen, volgens appellanten genomen in strijd met diverse bepalingen uit het EG-Verdrag alsmede het EVRM en bijbehorende protocollen, maakt dit niet anders.
Appellanten hebben zich bij pleidooi nog beroepen op schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Voorzover dit betoog betrekking heeft op de besluitvorming van de griffier is het voor de vraag of er grond is om het appèlverbod te doorbreken niet relevant. Voorzover het beroep betrekking heeft op de verzetprocedure is het in het geheel niet feitelijk toegelicht en kan het reeds daarom evenmin tot de door appellanten gewenste doorbreking leiden.
3.4. Dat de griffie van de sector kanton zich bij haar beslissingen omtrent het al dan niet verstrekken van afschriften heeft schuldig gemaakt aan discriminatie in de zin van artikel 1 Grondwet alsmede artikel 14 en Protocol 12 EVRM vindt in de daartoe door appellanten aangevoerde feiten geen steun. Het feit dat het verzoek in één geval wel is gehonoreerd en vervolgens in andere vergelijkbare gevallen niet, wettigt op zichzelf niet reeds een dergelijke gevolgtrekking. In het midden kan derhalve blijven welke consequenties van procesrechtelijke aard aan schending van het in de hierbedoelde bepalingen vervatte discriminatieverbod verbonden zouden zijn.
3.5. Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de beschikking van de voorzieningenrechter treedt buiten het kader van artikel 28 leden 2 en 6 Rv.
Het hof kan dit standpunt van appellanten niet volgen. Vast staat dat [A] zich namens appellanten tot de griffie van de sector kanton heeft gewend teneinde afschriften van ontbindingsbeschikkingen te verkrijgen in zaken aanhangig gemaakt door een aantal in het verzoek genoemde werkgevers. Artikel 28 lid 2 Rv schept de grondslag voor een eventuele aanspraak daarop.
Vast staat dat de griffie aan het verzoek geen gevolg heeft gegeven, en dat dit vervolgens door de kantonrechter namens de griffier schriftelijk en gemotiveerd aan appellanten is bericht.
Appellanten zijn van deze weigering op de voet van artikel 28 lid 6 Rv in verzet gegaan bij de voorzieningenrechter, die dit verzet vervolgens ongegrond heeft verklaard.
Appellanten lichten onvoldoende toe hoe uit deze gang van zaken zou zijn af te leiden dat de voorzieningenrechter geen toepassing heeft gegeven aan artikel 28 leden 2 en 6 Rv. Voorzover appellanten hebben bedoeld te stellen dat een door de kantonrechter namens de griffier getekende brief niet kan worden aangemerkt als weigering in de zin van artikel 28 lid 6 Rv wordt dit betoog verworpen. De griffie van de sector kanton (c.q. de griffier) verricht werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de kantonrechter; de brief van 9 februari 2005 heeft derhalve zowel materieel als formeel als het standpunt van “de griffier” te gelden.
3.6. Dit brengt mee dat er geen gronden zijn om in het onderhavig geval het appèlverbod van artikel 28 lid 7 Rv te doorbreken: het door appellanten als 0-grief aangeduide betoog faalt mitsdien.
Het beroep van appellanten zal worden verworpen met veroordeling van appellanten in de kosten daarvan.
4. Beslissing
Het hof:
verwerpt het beroep;
veroordeelt appellanten in de kosten van de appèlprocedure, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 2.973,-;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Coeterier, R.J.F. Thiessen en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2005.