GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 16 juni 2005 in de zaak onder rekestnummer 958/2004 NOT van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
[geintimeerde]
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 28 juli 2004 ingekomen een verzoekschrift van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zwolle, verder te noemen de kamer, van 1 juli 2004, waarbij zijn klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 27 september 2004 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klager zijn op 13 oktober 2004 nog aanvullende stukken ter griffie ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 april 2005. Verschenen zijn klager en de notaris. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie als mede van de hiervoor genoemde stukken.
3.1. Klager is bij beschikking van de kantonrechter te ‘s-Gravenhage op 11 september 2001 benoemd tot bewindvoerder over de goederen van Jacqueline Corinne [V], verder te noemen [V], wonende te [plaats].
3.2. Op 9 februari 2001 is Jacob [V], verder te noemen de erflater, overleden. Hij was de vader van [V]. De erflater had bij testament van 5 april 1991 over zijn nalatenschap beschikt, waarin hij een ouderlijke boedelverdeling heeft gemaakt, waardoor aan zijn echtgenote E. [M], verder te noemen [M], alle tot de nalatenschap behorende goederen, rechten en mogelijk andere baten, werden toebedeeld.
3.3. Op 22 februari 2002 is door de notaris aan de hand van door [M] aan hem verschafte gegevens een overzicht gemaakt van de bestanddelen behorende tot de ontbonden en onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap van [V] en [M] en daarmee van de omvang van erflaters nalatenschap en van het aandeel daarin van ieder van de erfgenamen.
Het saldo van deze gemeenschap bedroeg € 70.008,88, waarvan de helft tot de nalatenschap behoort. In het testament geeft de erflater aan dat hij ten opzichte van [M] zich verplicht voelt óók na zijn overlijden in haar onderhoud te voorzien. Ter oplossing van een tussen klager en [M] ontstaan verschil van mening over de omvang van de legitieme portie van [V] heeft de notaris aan de overige erfgenamen een voorstel gedaan tot betaling door [M] aan ieder van de drie kinderen van € 2.400,-- in contanten, zulks tegen finale kwijting aan [M].
3.4. Klager kon zich hiermee niet verenigen. Er hebben dienaangaande gesprekken plaats gevonden door de notaris met klager, de overige erfgenamen en mr. M.G, van Ravensteyn, notaris te Rotterdam, als adviseur van klager. Dit heeft geleid tot overeenstemming tussen de beide notarissen maar niet tot overeenstemming tussen klager en de overige erfgenamen. De kantonrechter heeft – op verzoek van klager – aangegeven zich met de stellingen van klager te kunnen verenigen.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de notaris dat deze onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij de afwikkeling van de nalatenschap.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat hij onjuiste standpunten inneemt met betrekking tot de mogelijkheden van de verdeling en de omvang van de boedel.
4.3. Bovendien verwijt klager de notaris dat hij te veel naar het standpunt van [M] luistert.
4.4. Ook wordt de notaris verweten dat hij eerder gelden die toebehoren aan de rechthebbende [V] diende uit te keren.
4.5. Ten slotte verzoekt klager het hof om een bevestiging dat [V] een bedrag toekomt van € 10.000,-- vermeerderd met 4,5% rente vanaf 10 februari 2001 tot en met de dag van betaling.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klager en voert daartoe het navolgende aan. De notaris bestrijdt dat hij ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater niet voortvarend heeft gehandeld. In dat verband verwijst de notaris naar de brieven gericht aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie van 10 juli en 27 augustus 2003.
5.2. De notaris heeft voorts betoogd dat het gaat om een niet zeer omvangrijke boedel, waardoor - in verband met de te verrichten werkzaamheden door de notaris - de kosten de baten niet dienen te overstijgen.
5.3. De notaris wijst de stelling van klager dat hij meer naar het standpunt van [M] heeft geluisterd van de hand. Hij heeft als boedelnotaris getracht het juridische geschil tussen klager en [M] te beslechten.
5.4. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de te betalen gelden aan [V] heeft de notaris ten slotte betoogd dat, hoewel [M] akkoord is gegaan met de gewenste uitbetaling, klager deze uitbetaling niet heeft geaccepteerd.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, onder verbetering van hetgeen de kamer vermeldt in de rubriek 3. De beoordeling en de gronden daarvoor., waarin het hof leest in plaats van “notaris M.G. van Ravesteyn als partijnotaris”: “notaris M.G. van Ravesteyn als partijadviseur”, zoals ook bedoeld in de artikelen 19 en volgende van de krachtens de Wet op het notarisambt vastgestelde Verordening beroeps- en gedragsregels.
6.2. Het hof voegt aan de beslissing toe dat, gelet op de tijdspanne tussen de dag van overlijden van erflater op 9 februari 2001 en de dag van de boedelbeschrijving 22 februari 2002, er een jaar verlopen is. Dit tijdsverloop valt in casu niet te kwalificeren als onaanvaardbaar lang.
6.3. Het verzoek van klager aan het hof om bevestiging dat [V] een bedrag toekomt van € 10.000,--, vermeerderd met 4,5% rente vanaf 10 februari 2001 tot en met de dag van betaling, zal het hof passeren, reeds omdat voor een dergelijk verzoek in een tuchtprocedure geen plaats is.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en A.D.R.M. Boumans en in het openbaar uitgesproken op donderdag 16 juni 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT ZWOLLE
Nummer : KvT 20030801
Datum : 1 juli 2004
[klager],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: klager,
[notaris],
notaris ter standplaats [plaats],
hierna te noemen: de notaris.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de volgende bescheiden:
- de klacht, ingediend bij de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen op 17 september 2003 met bijlagen;
- de brief van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen d.d. 25 november 2003 waarbij de onderhavige zaak ter behandeling aan de Kamer te Zwolle is overgedragen, en de daarbij gevoegde bijlagen;
- de reactie van de notaris met bijlagen d.d. 6 januari 2004;
- de repliek met bijlagen van klager d.d. 3 februari 2004;
- de dupliek van de notaris d.d. 20 februari 2004;
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van deze Kamer van 3 juni 2004 alwaar klager en de notaris in persoon zijn verschenen.
In het kort komt deze er op neer dat klager, die optreedt als bewindvoerder over mevrouw Jacqueline C. [V] te [woonplaats], van oordeel is dat de notaris onvoldoende voortvarend de onderhavige nalatenschap heeft afgewikkeld, onjuiste standpunten inneemt met betrekking tot de mogelijkheden van verdeling en de omvang van de boedel, teveel luistert naar het standpunt van de weduwe, mevrouw [M], en dat eerder gelden daadwerkelijk aan de rechthebbende uitgekeerd behoorden te worden.
3. De beoordeling en de gronden daarvoor.
In het kort komt de onderhavige kwestie neer op het volgende. Op 9 februari 2001 is overleden Jacob [V], de vader van Jacqueline [V], wier vermogen onder bewind is gesteld. Jacob [V] had bij testament d.d. 5 april 1991 over zijn nalatenschap beschikt en daarbij ten gunste van zijn echtgenote mevrouw E. [M] een ouderlijke boedelverdeling gemaakt, er op neerkomende dat de tot de nalatenschap behorende goederen, rechten en eventuele andere baten aan de weduwe werden toegedeeld. Volgens de boedelbeschrijving, opgemaakt door de notaris op 22 februari 2002, bedroegen de activa van de gemeenschap circa 71.000,= euro waarvan de helft tot de nalatenschap zou behoren. In het testament refereert de erflater aan zijn onderhoudsplicht jegens de weduwe, met welke de notaris in bedoelde brief rekening heeft gehouden met een voorstel tot finale kwijting na betaling van een bedrag van circa 2.400,= euro per erfgenaam.
Hiermede is de bewindvoerder niet akkoord gegaan. Vervolgens hebben ondermeer gesprekken plaatsgevonden met notaris M.G. van Ravesteyn als partijnotaris. Zulks heeft wel tussen de notarissen tot een gemeenschappelijk inzicht geleid, doch dit heeft niet geleid tot een overeenstemming tussen klager en de overige erfgenamen. Klager heeft zijn standpunt voorgelegd aan de kantonrechter te Rotterdam in verband met diens bevoegdheden ten aanzien van het bewind dat door klager wordt uitgeoefend, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven zich met de stellingen van klager te kunnen verenigen.
Voor wat betreft de door klager geuite klachten geldt thans het volgende.
Op zich is de omvang van de activa van de gemeenschap en de nalatenschap geen punt van discussie, doch slechts de vraag of de notaris in dat opzicht te weinig zou hebben gedaan. De notaris heeft er destijds en ter zitting met juistheid op gewezen dat het hier gaat om een niet zeer omvangrijke boedel waar tegenover potentieel hoge notariële kosten zouden kunnen staan, waarvan het de vraag is of een behoorlijke kosten-batenanalyse zou maken dat deze kosten de toets der kritiek zou kunnen doorstaan. Dit is aan klager medegedeeld. Voorts is ook ter zitting gebleken dat klager met betrekking tot de omvang van de verplichtingen van de erflater jegens zijn weduwe een voorstelling heeft die minstens voor ernstige discussie vatbaar is. Gebleken is dat het pensioen van de weduwe zeer laag is en dat zij verder is aangewezen op een uitkering krachtens de Algemene Nabestaanden Wet. Dit impliceert dat bij een levensverwachting van destijds circa 29 jaar, de contante waarde van een eventuele onderhoudsverplichting de activa van de nalatenschap verre overstijgt.
Dit impliceert dat hetzij in rechte moet komen vast te staan of een beroep op de legitieme niet alleen gerechtvaardigd is doch ook leidt tot uitbetaling van bedragen aan de erfgenamen, of dat tussen de erfgenamen en de weduwe een overeenkomst wordt bereikt. Het standpunt van klager is tot nog toe geweest dat een dergelijke overeenkomst door hem niet gesloten behoort te worden, welk standpunt naar het oordeel van de Kamer van Toezicht overigens wellicht nog heroverweging zou verdienen. Het destijds tussen de notarissen [naam] en Van Ravesteyn besproken bedrag van 4.200,= euro zou misschien een alleszins redelijke oplossing zijn geweest, die ook de goedkeuring van de toezichthoudende kantonrechter zou kunnen hebben gekregen.
Gegeven deze situatie is de Kamer tot de slotsom gekomen dat er sprake is geweest van juiste voorlichting door de notaris, en dat hij met inachtneming van de hiervoor genoemde kosten-batenanalyse met voldoende voortvarendheid en gedegenheid zijn notariële werkzaamheden heeft verricht. De Kamer is van oordeel dat de notaris voldoende aandacht aan de onderhavige kwestie heeft besteed en dat hem geen verwijten vallen te maken. Ook het verwijt dat de notaris meer op de belangen en standpunten van de weduwe heeft gelet, mist redelijke grond.
Een en ander leidt er toe dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Zwolle, bestaande uit mrs. E.A. Maan, voorzitter, M.E.L. Fikkers, J.H. Kappert, M.J.J. Procee-Geelhoed en de heer W.R. Bruinink, leden, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2004, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Wiersma als secretaris.