GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 12 mei 2005 in de zaak onder rekestnummer 687/2004 GDW van:
[appellant],
oud-gerechtsdeurwaarder te [plaats]
APPELLANT,
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
GEïNTIMEERDE.
gemachtigde: drs. A.E.R. Blok RA,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 7 juni 2004 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - waarbij appellant, verder te noemen de oud-gerechtsdeurwaarder, tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 27 april 2004, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klager, gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel aan de oud-gerechtsdeurwaarder.
1.2. Namens klager is een verweerschrift gedateerd 2 september 2004 ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 april 2005, alwaar de gemachtigde van klager en de oud-gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd, de oud-gerechtsdeurwaarder aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
3.1. Per 1 januari 2001 heeft de oud-gerechtsdeurwaarder op grond van medische redenen de daadwerkelijke uitoefening van zijn ambt van gerechtsdeurwaarder met bijbehorende praktijk gestaakt. Zijn praktijk, bevattende het cliëntenbestand, de dossiers en de daartoe behorende gelden, het personeel en de goodwill, is door hem overgedragen aan gerechtsdeurwaarder [S] te [plaats], verder te noemen [S]. De oud-gerechtsdeurwaarder is per 1 april 2005 ontslag verleend uit zijn ambt van gerechtsdeurwaarder.
3.2. Op 9 oktober 2001 heeft de oud-gerechtsdeurwaarder klager bij brief medegedeeld dat hij arbeidsongeschikt is, onder toezending van het bewijs van afkeuring.
3.3. Klager heeft bij brief van 21 augustus 2002 aangekondigd dat op het kantoor van [S] een onderzoek naar de door de oud-gerechtsdeurwaarder in te vullen bescheiden zal plaats vinden, welk onderzoek heeft plaatsgevonden in het tijdvak van 10 tot en met 12 september 2002.
4. Het standpunt van klager
4.1. Bij brief van 17 september 2003 heeft klager zijn bevindingen in de vorm van een klacht ter kennis van de kamer gebracht, stellende dat de oud-gerechtsdeurwaarder niet geheel voldaan heeft aan zijn plicht tot indiening van de jaarstukken over het boekjaar 2002, zijnde de bescheiden zoals genoemd in artikel 17 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet, verder te noemen, de GDW. Ingevolge artikel 31 lid 1 van de GDW dienen deze bescheiden zes maanden na afloop van het boekjaar gereed te zijn.
4.2. Ook wordt de oud-gerechtsdeurwaarder verweten dat hij de stukken over het boekjaar 2002 met betrekking tot zijn privé-vermogensopstelling nog niet heeft ingeleverd.
5. Het standpunt van de oud-gerechtsdeurwaarder
5.1. De oud-gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klager ten dele en verweert zich als volgt. De oud-gerechtsdeurwaarder heeft betoogd dat hij op grond van zijn medische situatie en als gevolg daarvan de beëindiging door hem van zijn gerechtsdeurwaarderspraktijk, niet verplicht was om de genoemde bescheiden bij klager in te dienen, alhoewel hij de hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder behield en zijn naam en functie op het briefpapier van [S] stonden vermeld.
5.2. De oud-gerechtsdeurwaarder biedt aan zijn stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van getuigen.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, onder verbetering van de beslissing van de kamer van 27 april 2004, in het bijzonder de rubriek Verloop van de procedure, waarin het hof leest in plaats van “Bij brief van 23 oktober 2003”: Bij brief van 24 december 2003.
6.2. Het hof zal het bewijsaanbod van de oud-gerechtsdeurwaarder passeren, reeds omdat dit onvoldoende onderbouwd dan wel niet ter zake dienend is.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en A.D.R.M. Boumans en in het openbaar uitgesproken op donderdag 12 mei 2005.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 27 april 2004 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de klacht met zaaknummers 284.2003 van:
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
klager,
gemachtigde drs. A.E.R. Blok RA,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Partijen worden hierna het BFT en de gerechtsdeurwaarder genoemd.
Bij brief van 17 september 2003 heeft het BFT op grond van artikel 32 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet een aantal bevindingen in de vorm van een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 15 oktober 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend op de tegen hem ingediende klacht.
Bij brief van 23 oktober 2003 heeft het BFT een reactie gegeven op het door de gerechtsdeurwaarder ingediende verweerschrift.
De klacht is behandeld ter zitting van 10 februari 2004, alwaar de gemachtigde van het BFT en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 27 april 2004.
Gronden van de beslissing
Het BFT klaagt samengevat over het feit dat de gerechtsdeurwaarder niet geheel heeft voldaan aan zijn verplichting tot indiening van de jaarstukken over 2002. Die bescheiden behoren ingevolge artikel 31 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet binnen zes maanden na afloop van het boekjaar gereed te zijn. De bescheiden die nog door de gerechtsdeurwaarder moeten worden ingediend betreffen de privé-vermogenopstelling over het jaar 2002. Het BFT is van mening dat hierdoor het effectieve toezicht op het financiële niveau van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder wordt belemmerd.
2. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover van toepassing wordt dit verweer hierna besproken.
3. Beoordeling van de klacht.
3.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van deze klacht is dat een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht is om ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig en ten aanzien van zijn kantoorvermogen een administratie te voeren, waaruit te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Hij is tevens verplicht ten aanzien van zijn privé-vermogen daaronder mede begrepen het vermogen van een gemeenschap van goederen waarin hij is gehuwd, een administratie te voeren. De gerechtsdeurwaarder moet jaarlijks zowel ten aanzien van zijn kantoorvermogen als ten aanzien van zijn privé-vermogen een balans opmaken en, voor wat betreft de kantoorwerkzaamheden een staat van baten en lasten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 31 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de gerechtsdeurwaarder verplicht de in artikel 17, eerste lid bedoelde stukken binnen zes maanden na afloop van elk boekjaar in te dienen bij het BFT.
3.2 De klacht wordt door de Kamer aldus opgevat dat de gerechtsdeurwaarder weigert te voldoen aan de wettelijke verplichting. De gerechtsdeurwaarder heeft samengevat aangevoerd dat hij vanwege [ ] per 1 januari 2001 geen praktijk meer uitoefent. Zijn praktijk, de cliënten, de dossiers, de aan die dossiers gelieerde gelden, personeel en goodwill, zijn overgenomen door een collega ter plaatse. Ter terechtzitting is door het BFT gesteld en door de gerechtsdeurwaarder niet weersproken dat de gerechtsdeurwaarder nog steeds als zodanig staat ingeschreven en zijn naam ook op het briefpapier van het kantoor als gerechtsdeurwaarder staat vermeld.
3.3 De Kamer heeft begrip voor het standpunt van de gerechtsdeurwaarder maar kan hem daarin toch niet volgen. Naar het oordeel van de Kamer volgt de verplichting tot het inleveren van de verzochte stukken reeds uit het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarder nog als zodanig staat ingeschreven en de situatie waarbij de indruk wordt gewekt dat hij nog ten kantore van [ ] werkzaam is, laat voortbestaan. Het is niet aan het BFT daarbij rekening te houden met persoonlijke situaties die de wet niet kent. De gerechtsdeurwaarder, die blijkens zijn reactie op de klacht zelf niet verwacht dat in zijn [ ] verandering komt, heeft het zelf in de hand om onder de door de wet opgelegde verplichtingen uit te komen, namelijk door te defungeren als gerechtsdeurwaarder.
3.4. Naar het oordeel van de Kamer is de klacht op grond van het voorgaande derhalve gegrond. Gelet op het principiële karakter van het verweer laat de Kamer het opleggen van een maatregel achterwege. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- laat het opleggen van een maatregel achterwege.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, W.A.H. Melissen en J. Smit, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2004 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.