ECLI:NL:GHAMS:2005:AT6207
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar
- S. Clement
- F.A.A. Duynstee
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid hoger beroep in omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek om hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank te Amsterdam. De vrouw had op 2 september 2004 een incidenteel verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om te bepalen dat hoger beroep tegen de bestreden beschikking mogelijk was. De kinderrechter had telefonisch medegedeeld dat het verzoek overbodig was, omdat hoger beroep niet uitgesloten was. De man, die de biologische vader is van de minderjarige, heeft een verweerschrift ingediend en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking, waarin hij ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij in hoger beroep is gekomen van een eindbeslissing die niet als een eindbeschikking in de zin van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden aangemerkt. Het hof overweegt dat de beslissing van de rechtbank tot ontvankelijk verklaring van de man in zijn verzoek niet uitdrukkelijk beslist over het vaststellen van een omgangsregeling, en dat de uitzonderingen in artikel 358 lid 4 zich niet voordoen. Hierdoor is hoger beroep niet mogelijk.
Het hof merkt op dat, indien de vrouw wel ontvankelijk zou zijn geweest, het hof op basis van de processtukken zou hebben geoordeeld dat er voldoende omstandigheden zijn die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 1:377f van het Burgerlijk Wetboek. De uitspraak van het hof leidt tot de beslissing dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep.