ECLI:NL:GHAMS:2004:AU0170

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
730/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige na erkenning van het vaderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader heeft het kind erkend, wat impliceert dat er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft zorgen geuit over de omgang tussen de vader en het kind, maar deze zorgen zijn niet door de Raad voor de Kinderbescherming herkend. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is dat hij omgang heeft met zijn vader zonder toezicht van de moeder of derden. De moeder heeft verzocht om een rustiger opbouw van de omgangsregeling, wat het hof heeft gehonoreerd. De omgangsregeling is vastgesteld met specifieke data en tijden voor de omgang tussen de vader en het kind, waarbij de vader het kind ophaalt van school en terugbrengt naar de moeder. Het hof heeft ook bepaald dat de moeder zich aan deze regeling moet houden, en dat het opleggen van een dwangsom niet nodig is, mits de moeder zich aan de beschikking houdt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van enkele punten die zijn aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 16 december 2004 in de zaak met rekestnummer 730/04 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
DE MOEDER,
procureur: mr. M. Dickhoff,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
DE VADER,
procureur: mr. W. Appelo.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 maart 2004 van de rechtbank te Amsterdam, met dossiernummer 02.2407/255719.
1.2. De vader heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De zaak is op 3 november 2004 ter zitting behandeld.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren [de minderjarige] [in] 1998. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. Hij verblijft bij de moeder. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.2. Bij tussenbeschikking van 26 augustus 2003 heeft de kinderrechter bepaald dat in het kader van het ingestelde raadsonderzoek drie proefcontacten tussen de vader en [de minderjarige] ten kantore van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zullen plaatsvinden en dat de tussen partijen in onderling overleg overeengekomen omgangsregeling wekelijks op dinsdag van 17.30 uur tot 19.45 uur en zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur ten huize van de moeder voorlopig van kracht blijft. De kinderrechter heeft de Raad verzocht advies uit te brengen omtrent de vraag of een (uitgebreidere) zelfstandige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] haalbaar en wenselijk is.
2.3. Bij tussenbeschikking van 9 december 2003 heeft de kinderrechter bevolen dat de eerder door hem bij beschikking van 26 augustus 2003 vastgestelde voorlopige omgangsregeling -in het kader waarvan de vader wekelijks op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur en op dinsdag van 17.30 uur tot 19.45 uur omgang heeft met [de minderjarige] bij de moeder thuis- met ingang van 16 december 2003 tot het moment waarop een definitieve omgangsregeling zal zijn vastgesteld, wordt nagekomen met dien verstande dat de omgang op de dinsdag niet langer bij de moeder thuis en evenmin in haar aanwezigheid zal plaatsvinden, doch dat de vader [de minderjarige] telkens op dinsdag om 17.00 uur bij de moeder thuis ophaalt en hem om 19.00 uur terugbrengt. Voorts heeft de kinderrechter bepaald dat de moeder een dwangsom zal verbeuren van € 50,- voor iedere keer dat zij de hiervoor genoemde omgangsregeling niet nakomt, met inachtneming van de hierboven gewijzigde omgangsbepalingen met betrekking tot de dinsdag. De behandeling van de zaak werd in afwachting van het rapport van de Raad aangehouden.
2.4. De Raad heeft op 3 februari 2004 gerapporteerd. De ernstige zorgen die de moeder uit ten aanzien van het omgaan van de vader met [de minderjarige] worden door onderzoekers niet herkend. Er is geen enkele aanleiding om “begeleide” omgang in te zetten. De vader moet omgang kunnen hebben met [de minderjarige] zonder de aanwezigheid van de moeder of derden. Dit is zelfs in het belang van een goede ontwikkeling van [de minderjarige]. De Raad vindt het zorgelijk dat de moeder de vader diskwalificeert en dat zij op geen enkele wijze de positieve bijdrage ziet die de vader tot dan toe heeft geleverd aan de ontwikkeling van [de minderjarige] en de inzet die hij heeft gepleegd voor de omgang tot nu toe. De moeder gaat daarmee voorbij aan het belang van [de minderjarige]. Hij heeft immers recht op omgang met zijn vader en er zijn geen contra-indicaties uit de proefcontacten naar voren gekomen. De Raad is van mening dat er een uitgebreidere omgang moet komen dan tot nu toe het geval is geweest. Daarnaast is de Raad van mening dat de vader en [de minderjarige] er recht op hebben om elkaar tijdens de omgang alleen of in vaders nieuwe gezinssituatie te zien. Hierbij dient de nieuwe omgangsregeling rustig opgebouwd te worden omdat dit niet alleen voor [de minderjarige] een verandering betekent maar ook de moeder de gelegenheid geeft hieraan te wennen.
De Raad adviseert het verzoek van de vader toe te wijzen waarbij een opbouwperiode van zes maanden in acht genomen dient te worden.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is naar aanleiding van het verzoek van de vader, een omgangsregeling vastgesteld waarbij de kinderrechter heeft bepaald:
- dat de vader met ingang van 31 maart 2004 [de minderjarige] tot 1 juni 2004:
a. eenmaal per 14 dagen op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 17.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem vóór het avondeten terugbrengt bij de moeder;
b. eenmaal per 14 dagen op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en hem daar vóór het avondeten weer terugbrengt;
- dat de vader [de minderjarige] vanaf 1 juni 2004:
a. eenmaal per 14 dagen op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem ná het avondeten terugbrengt bij de moeder;
b. eenmaal per 14 dagen op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en hem daar ná het avondeten weer terugbrengt;
- dat de vader [de minderjarige] vanaf 1 augustus 2004:
a. eenmaal per 14 dagen op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem ná het avondeten terugbrengt bij de moeder;
b. eenmaal per 14 dagen van zaterdag 13.00 uur tot zondag 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en hem daar ná het avondeten weer terugbrengt;
- dat de vader [de minderjarige] vanaf 1 oktober 2004:
a. eenmaal per 14 dagen op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem ná het avondeten terugbrengt bij de moeder;
b. eenmaal per 14 dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem ná het avondeten terugbrengt bij de moeder;
- dat de vader met ingang van 1 december 2004 [de minderjarige] gedurende de helft van de feestdagen en schoolvakanties bij zich mag hebben;
- dat de moeder een dwangsom zal verbeuren van € 250,- voor iedere dag of dagdeel dat zij weigerachtig is de hierboven genoemde omgangsregeling na te komen.
3.2. Het appel van de moeder strekt ertoe te bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek ongegrond te verklaren. Subsidiair verzoekt zij opnieuw een onderzoek te gelasten door de Raad, althans een omgangsregeling op te leggen als het hof in goede justitie vermeent te bepalen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ingevolge art. 1: 377a van het Burgelijk Wetboek (hierna: BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Het recht op omgang van ouder en kind staat voorop als gefundeerd in art. 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (hierna: EVRM).
4.2. De moeder heeft ter terechtzitting de vraag opgeworpen of er wel sprake is van ‘family life’ in de zin van art. 8 EVRM, omdat partijen niet met elkaar gehuwd zijn geweest en nimmer hebben samengewoond.
4.3. In casu staat vast dat de vader [de minderjarige] heeft erkend. Dit gegeven impliceert dat er tussen de vader en [de minderjarige] family life is. Niet is gebleken van zwaarwegende feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.4. De moeder heeft vervolgens gesteld wel mee te willen werken aan een omgangsregeling, maar alleen in haar aanwezigheid en bij haar thuis, zoals al enkele jaren bestond. Zij wil echter niet meewerken aan het verzoek van de vader. Het opbouwschema, zoals weergegeven in de beslissing van de bestreden beschikking werkt volgens haar niet. Zij zou de omgang in een veel rustiger tempo én onder toezicht willen laten plaatsvinden. Zij mist het vertrouwen in de vader en verwijst hierbij tevens naar het incident dat tijdens één van de proefcontacten bij de Raad zou hebben plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige].
4.5. De Raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Gedragsdeskundigen kunnen zien of er een situatie is die niet goed is voor het kind. In casu zijn er geen bijzonderheden gebleken, die erop zouden duiden dat er iets niet klopte. Er is een vertrouwd contact tussen vader en [de minderjarige].
4.6. Naar het oordeel van het hof is gebleken dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij omgang met zijn vader heeft zonder aanwezigheid c.q. toezicht van moeder of derden. Van enige contra-indicaties aan de zijde van de vader is het hof niet gebleken. Het hof zal daarom na te melden omgangsregeling bepalen. Wel zal het hof aan de wens van de moeder tegemoet komen om de opbouw met betrekking tot de uitbreiding van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] in een rustiger tempo te doen plaatsvinden dan de kinderrechter heeft bepaald.
Gelet op deze tegemoetkoming aan de wens van de moeder, gaat het hof ervan uit dat de moeder zich onvoorwaardelijk aan deze beschikking zal houden en het opleggen van een dwangsom niet nodig zal zijn. De moeder dient zich hierbij te realiseren dat de vader bij niet nakoming zich vanzelfsprekend alsnog tot de voorzieningenrechter kan wenden en opleggen van een dwangsom kan verzoeken.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat de vader met ingang van 1 januari 2005 [de minderjarige] tot 1 april 2005:
a. eenmaal per 14 dagen op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 17.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem vóór het avondeten terugbrengt bij de moeder;
b. eenmaal per 14 dagen op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en hem daar vóór het avondeten weer terugbrengt;
bepaalt dat de vader [de minderjarige] vanaf 1 april 2005:
a. eenmaal per 14 dagen op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem ná het avondeten terugbrengt bij de moeder;
b. eenmaal per 14 dagen op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en hem daar ná het avondeten weer terugbrengt;
bepaalt dat de vader [de minderjarige] vanaf 1 juli 2005:
a. eenmaal per 14 dagen op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem ná het avondeten terugbrengt bij de moeder
b. eenmaal per 14 dagen van zaterdag 13.00 uur tot zondag 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en hem daar ná het avondeten weer terugbrengt;
bepaalt dat de vader [de minderjarige] vanaf 1 oktober 2005:
a. eenmaal per 14 dagen op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem ná het avondeten terugbrengt bij de moeder;
b. eenmaal per 14 dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 19.00 uur bij zich mag hebben, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van school en hem ná het avondeten terugbrengt bij de moeder;
bepaalt dat de vader met ingang van 1 januari 2006 [de minderjarige] ook gedurende de helft van de feestdagen en schoolvakanties bij zich hebben;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Clement, J. P. Splint en J.G. Gräler in tegenwoordigheid van mr. C. J. Markus als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2004.