ECLI:NL:GHAMS:2004:AT7238

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000138-03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige roofovervallen met gebruik van wapens en geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het plegen van drie gewelddadige roofovervallen binnen een tijdsbestek van twee maanden, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gebruikt en dreiging met geweld heeft geuit. De overvallen vonden plaats in Amsterdam en waren gekenmerkt door bruut geweld, waarbij slachtoffers mishandeld werden en (namaak)vuurwapens werden gebruikt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar.

De feiten zijn als volgt: op 4 februari 2002 heeft de verdachte samen met anderen een woning overvallen, waarbij een mobiele telefoon, portefeuille en geldbedrag zijn weggenomen. De slachtoffers werden met geweld bedreigd en mishandeld. Op 18 januari 2002 vond een tweede overval plaats, waarbij ook geweld werd gebruikt tegen de slachtoffers. De derde overval op 14 december 2001 betrof een bedrijf, waar meerdere mobiele telefoons en een groot aantal telefoonkaarten zijn gestolen, wederom met geweld tegen de aanwezige slachtoffers.

De verdachte heeft tijdens de rechtszaak betoogd dat zijn aanhouding onrechtmatig was en dat zijn verklaringen uitgesloten moesten worden van het bewijs. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte rechtsbijstand had en dat de cautie was gegeven, waardoor zijn verklaringen geldig zijn. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, Aprika Telecom B.V., niet ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard was dat deze in het strafproces kon worden behandeld. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000138-03
datum uitspraak 13 september 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 31 december 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13-128036-02 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoons¬gegevens,
thans gedetineerd in de P.I. Over Amstel, H.v.B. Het Schouw te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 27 augustus 2002, 19, 21, 26, 28 en 29 november 2002 en 16 en 18 december 2002 en in hoger beroep van 31 augustus 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzittingen in eerste aanleg van 19 november 2002 en 16 december 2002 op vordering van de officier van justi¬tie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijzi¬ging tenlasteleg¬ging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daar¬door niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Bespreking van het ter terechtzitting gevoerde verweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er ten tijde van de aanhouding van de verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte op 19 februari 2002 in Rotterdam op straat is aangehouden, terwijl ten tijde van die aanhouding onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren om die aanhouding te rechtvaardigen. Zo was het vermoeden dat de verdachte van een tweetal bij de overval op respectievelijk [adres 1] in Amsterdam en [adres 2] in Amsterdam gestolen mobiele telefoons gebruik maakte op niets gebaseerd. De gegrondheid van dat vermoeden is niet toetsbaar nu geen omstandigheden uit het dossier blijken die dat vermoeden rechtvaardigen; van de gebruiker van die telefoons, te weten [NN], was alleen een telefoonnummer bekend. Evenmin is de herkenning van verdachte door een observatieteam toetsbaar. Er is sprake van een onrechtmatige aanhouding en derhalve dienen de door verdachte ten overstaan van de politie in de periode van de inverzekeringstelling afgelegde verklaringen van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Wat van de gestelde onrechtmatige aanhouding ook zij, dit kan niet tot gevolg hebben dat de door de verdachte ten overstaan van de politie gedurende de periode van de inverzekeringstelling afgelegde verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte is bij zijn inverzekeringstelling voorzien van rechtsbijstand door de toevoeging van een raadsman en voorts is hem voorafgaande aan de verhoren de cautie gegeven. Aan de door verdachte onder die omstandigheden afgelegde verklaringen kleven naar het oordeel van het hof geen bezwaren die een conclusie als door de raadsvrouw aangevoerd rechtvaardigen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
ten aanzien van feit 1
op 4 februari 2002 te Amsterdam (in een woning [adres 3]), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a. een mobiele telefoon (merk Sony) en een portefeuille en
b. een geldbedrag (waarde 650 euro) en een telefoon (merk Ericsson)
toebehorende aan
a. [slachtoffer 1] en
b. [slachtoffer 2]
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en
hij op 4 februari 2002 te Amsterdam (in een woning [adres 3]), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag (waarde circa 170 euro) en een identiteitskaart en oorbellen en een mobiele telefoon, toebehorende aan die [slachtoffer 3],
welk geweld en bedreiging met geweld, bedoeld in de bovengenoemde diefstal en afpersing, hieruit bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders die [slachtoffer 1] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd en de rug hebben geslagen en die [slachtoffer 1] hebben getrapt en de voeten en handen van die [slachtoffer 1] met tape hebben vastgebonden, en die [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd hebben gericht en het hoofd van die [slachtoffer 2] tegen de grond hebben geduwd en de voeten en de handen van die [slachtoffer 2] hebben vastgebonden en tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] hebben geslagen en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben geslagen en die [slachtoffer 3] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de mond hebben gebracht en die [slachtoffer 3] met een strijkijzer op het lichaam en het hoofd hebben geslagen en een snoer om de nek van die [slachtoffer 3] hebben gebonden en aangetrokken en aangetrokken gehouden;
ten aanzien van feit 2
op 18 januari 2002 te Amsterdam (in een woning [adres 2]) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a. een paspoort en een mobiele telefoon (merk Panasonic) en een geldbedrag (waarde 2000 gulden) en sieraden en een horloge en damesschoenen en
b. een paspoort en een werkvergunning en bankpassen en een pinpas en een identiteitskaart,
toebehorende aan
a. [slachtoffer 4] en
b. [slachtoffer 5]
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 4] hebben geslagen en in een kast hebben opgesloten en met een mes tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] hebben geslagen en die [slachtoffer 4] tegen de grond hebben geduwd en die [slachtoffer 4] hebben vastgebonden en die [slachtoffer 5] hebben vastgepakt bij de nek en het hoofd en die [slachtoffer 5] tegen de grond hebben geduwd en de handen en voeten van die [slachtoffer 5] met een snoer (van de televisie) hebben vastgebonden en een snoer om de nek van die [slachtoffer 5] hebben geknoopt;
ten aanzien van feit 3
op 14 december 2001 te Amsterdam (in een bedrijf, perceel [adres 1]) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a. zes mobiele telefoons (merken; Ericsson T39, Nokia, Samsung, Motorola) en 1900 telefoonkaarten en/of prepaidkaarten (waarde 29.000 euro) en 800 telefoonkaarten en/of prepaidkaarten (waarde fl. 20.000,-) en 2000 telefoonkaarten en/of prepaidkaarten (gedeactiveerd) en
b. een geldbedrag (waarde fl. 25,-) en
c. twee mobiele telefoons (Ericsson T39 en Ericsson T29) en telefoonkaarten en/of prepaidkaarten en een creditcard en pinpassen en pasjes en een rijbewijs en een identiteitskaart en een kentekenbewijs en een ring en een tas en
d. een mobiele telefoon en
e. een sleutel en
h. een paspoort
toebehorende aan
a. [slachtoffer 6] en
b. [slachtoffer 7] en
c. [slachtoffer 8] en
d. [slachtoffer 9] en
e. [slachtoffer 10] en
h. [slachtoffer 11],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
en
hij op 14 december 2001 te Amsterdam (in een bedrijf, perceel [adres 1]) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag en [slachtoffer 12] heeft gedwongen tot afgifte van een portemonnee en mobiele telefoon en [slachtoffer 13] heeft gedwongen tot afgifte van een mobiele telefoon (merk Panasonic), toebehorende aan die [slachtoffer 8] en [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13],
welk geweld en welke bedreiging met geweld, bedoeld in de bovengenomede diefstal en afpersing, hieruit bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders:
- die [slachtoffer 6] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het gezicht hebben geslagen en tegen de rug van die [slachtoffer 6] hebben geduwd en de handen van die [slachtoffer 6] met tape hebben vastgebonden en de mond van die [slachtoffer 6] met tape hebben dichtgeplakt en
- die [slachtoffer 8] tegen de nek en tegen het hoofd hebben geschopt en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [slachtoffer 8] hebben gehouden en een tas uit de handen van die [slachtoffer 8] hebben gepakt en de handen van die [slachtoffer 8] met tape hebben vastgebonden en de mond van die [slachtoffer 8] met tape hebben dichtgeplakt en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van die [slachtoffer 9] hebben gericht en
- die [slachtoffer 10] tegen de rug hebben geslagen en
- die [slachtoffer 12] tegen de rug hebben geslagen en die [slachtoffer 12] hebben geduwd en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 13] hebben gericht;
ten aanzien van feit 4
op 19 februari 2002 te Rotterdam een wapen van categorie III, te weten een gasalarmpistool met patroonhouder (merk Walther P88, Compact zwart) en munitie van categorie III, te weten 9 patronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf¬baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf¬baar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar¬heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en dat de benadeelde partij niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft binnen een tijdsbestek van 2 maanden samen met anderen drie zeer gewelddadige roofovervallen gepleegd. Deze overvallen werden uitgevoerd in groepsverband en gingen gepaard met bruut en overdadig geweld en dreiging met geweld. Daarbij werden (namaak)vuurwapens dan wel andere wapens gebruikt en werden slachtoffers mishandeld, waarbij het hof in het bijzonder verdachte en zijn mededaders de lafhartige wijze aanrekent waarop in het bijzijn van haar jonge kind het slachtoffer [slachtoffer 3] met een strijkijzer is toegetakeld. De overvallen werden goed voorbereid en werden uitgevoerd op bij de daders min of meer bekende slachtoffers. Zo is bij de overval op de woning [adres 3] een relatieve buitenstaander overgehaald met een smoes aan te bellen zodat de bewoner nietsvermoedend de deur voor de overvallers zou openen; bij de overval op [adres 2] werd er rekening mee gehouden dat er in het pand tevens een soort eethuisje was gevestigd en verder is aannemelijk geworden dat er inzicht was verworven in de bedrijfsvoering en de lokatie van de kluis in het pand [adres 1]. Daarnaast kan gelet op de verklaring van een der mededaders niet worden uitgesloten dat in de woningen [adres 3] en [adres 2] feitelijk sprake was van ripdeals waarbij de daders er bewust rekening mee hielden dat de aangiftebereidheid laag zou zijn.
Een groot aantal personen is door deze overvallen benadeeld en een aantal van hen heeft lichamelijk letsel opgelopen. Tevens valt te verwachten dat de slachtoffers nog lang de psychisch gevolgen zullen moeten dragen die dergelijke gewelddadige overvallen naar de ervaring leert, veroorzaken. Daarnaast brengen dergelijke overvallen grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij met zich mee.
Verdachtes handelen kan enkel worden verklaard door de drang naar financieel gewin, waaraan de slachtoffers geheel ondergeschikt werden gemaakt.
Daarnaast is in een koffer in een bij verdachte in gebruik zijnde kamer een alarmgaspistool en een negental patronen aangetroffen. Het voorhanden hebben van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu¬mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 27 juli 2004, is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Naar verdachte heeft verklaard is hij in Duitsland onherroepelijk veroordeeld voor het bezit van verdovende middelen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, Aprika Telecom B.V., heeft zich middels diens gemachtigde mr. L.J.G. Voorn overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde.
De benadeelde partij, Aprika Telecom B.V., heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 49.205,- zoals door haar ook in eerste aanleg gevorderd.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem onder 3 tenlastegelegde feit.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart de benadeelde partij Aprika Telecom B.V. niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Gonggrijp-van Mourik, De Vries en Van Atteveld, in tegenwoordigheid van mrs. Van Harten en Peeperkorn, griffiers en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 september 2004.