ECLI:NL:GHAMS:2003:AN8977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003842-00
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor smaadschrift en smaad na bomaanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 november 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor smaadschrift en smaad. De verdachte had in het openbaar beschuldigingen geuit tegen [D.], waarbij hij deze beschuldigde van betrokkenheid bij een bomaanslag op zijn leven, die op 24 november 1999 had plaatsgevonden. De verdachte en zijn vrouw ontsnapten ternauwernood aan de aanslag, waarvan de dader(s) nooit zijn gevonden. De verdachte, die door deze gebeurtenis ernstig getraumatiseerd was, had zijn beschuldigingen geuit in een artikel en tijdens een televisie-uitzending. Het hof oordeelde dat de verdachte de strafrechtelijke grens had overschreden door [D.] op een beledigende manier te beschuldigen van moord, wat leidde tot aantasting van diens eer en goede naam. Het hof concludeerde dat de verdachte niet in redelijkheid kon aannemen dat [D.] de dader was en dat zijn uitlatingen niet gerechtvaardigd waren onder de noodzaak tot verdediging. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete en schadevergoeding aan [D.]. Het hof bevestigde de veroordeling, maar verlaagde de geldboete en verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003842-00
datum uitspraak 24 november 2003
tegenspraak (raadsman gemachtigd)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 10 juli 2000 in de strafzaak onder parketnummer 13-020871-97 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum en -plaats],
[adres en woonplaats]
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de raadsman op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder feit 2, eerste en derde alinea, tenlastegelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 8 mei 2000 en 26 juni 2000 en in hoger beroep van 11 september 2003 en 10 november 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadslieden naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 juni 1999 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging -voorzover in hoger beroep nog aan de orde- wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
1.
op 3 juni 1996 in Nederland, opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en goede naam van [D.] heeft aangerand door telastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een artikel geschreven en via de fax doen toekomen aan de Geassocieerde Pers Diensten met als titel "De hel van Dal", welke inhoud in diverse -regionale- dagbladen, zoals het Brabants Nieuwsblad is geplaatst, waarbij hij, verdachte, de eer en goede naam van [D.] heeft aangerand, door daarin te vermelden:
- "Zij (= schrijfster van artikel waar verdachte op reageert) is immers, net als ik, het slachtoffer van een razend sluwe, wrede en gewetensloze beroepsintrigant, namelijk de man die met 100% zekerheid de bom onder mijn BMW plaatste of heeft doen plaatsen. Namelijk [K.D.]" en
- "Uiteraard was en is [D.], toen en nu, te laf om te bekennen wat voor gestoorde ploert hij is. [D.] is niet zomaar schuldig. Hij heeft de aanslag bewijsbaar jarenlang voorbereid en met veel genoegen toegekeken hoe ik werd opgeblazen" en
- "We mogen hopen, dat [K.D.] snel langdurig in verzekerde bewaring wordt gesteld, zodat zijn psychiater de behandeling kan voortzetten, die hij hem jaren geeft. En dat zo een rechtvaardig einde komt aan de laffe misdaden van deze psychopaat";
2.
op 20 mei 1996 in Nederland, opzettelijk de eer en goede naam van [D.] heeft aangerand door telastelegging van een bepaald feit, met het kennelijk doel daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan [M.], in de televisie-uitzending van het programma Hoeksteen TV op 20 mei 1996, waarin werd gesproken over wie de dader zou zijn van de bomaanslag op verdachte op 24 november 1994, nadat [M.] mededeelde dat ze gewoon de naam van [K.D.] gingen noemen en niet over 'meneer X' gingen praten, -zakelijk weergegeven- medegedeeld:
- Omdat deze naam niet alleen voorkomt, maar omdat deze naam voorkomt rond een datum, rond het huren van een bus, rond de voorbereidingen van een model auto, die gebouwd wordt in een bepaalde loods... er zijn allerlei details die eraan doen denken dat deze mensen meer weten over ontstekingsmechanismen.
- Dat busje is een huurbusje, wat de man in kwestie, waar we het over hebben, die ochtend gehuurd heeft en waarmee hij op dat moment de straat blokkeert.
- En dan sta ik daar, zit ik daar, en dan merk je eigenlijk een volstrekte uiting van haat in een toespraak die dan plaatsvindt, die begint al met salut!... dan word je gewoon... je wordt gewoon gek, je wordt gewoon gek. Nee, niet dat SALUT, één iemand die daar gewoon in het midden staat voor een speech waar 5 min. voor was gereserveerd, voor een speech die 35 minuten lang een speech houdt die eigenlijk de terreur, de terreur ook op dat moment nog voortzet (...)
- En toen bleek eigenlijk al dat degene over wie wij nu praten dezelfde avond al op het politieburo zat om het onderzoek te leiden. Begrijp je, dus de avond na de aanslag was deze persoon al op het politieburo om daar het politieonderzoek in ieder geval te beïnvloeden dus ik ben ook gewoon, niet alleen ik, maar iedereen die op dit onderzoek heeft gezeten is gewoon op een vreselijk manier om de tuin geleid.
3.
op 16 mei 1998 in Nederland, opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en de goede naam van [D.] heeft aangerand door telastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een interview gegeven aan een medewerker van de Telegraaf, waarbij hij, verdachte, de eer en goede naam van [D.] heeft aangerand, door daarin onder andere te vermelden:
- "Ik weet dat [K.D.] de dader is" en
- "... [K.D.] die ik als een van mijn beste vrienden zag, maar die mij uiteindelijk als het ultieme kunstwerk dood of verminkt wilde hebben".
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman heeft - verkort en zakelijk weergegeven - betoogd, dat verdachte een beroep toekomt op het bepaalde in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafrecht en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte voelt zich sinds de bomaanslag op zijn leven zeer ernstig bedreigd. De politie is er niet in geslaagd de dader te achterhalen en aan te houden, waardoor verdachte - zeker ook in de periode waarin de uitlatingen door verdachte zijn gedaan - een tweede aanslag vreesde.
Verdachte was enkele dagen voor de aanslag met zijn later ontplofte auto bij een loods van [D.]. [D.] was ten tijde van de aanslag in de buurt en heeft dat lange tijd verzwegen. [D.] heeft zich direct na de aanslag gemeld bij de politie om te weten wat de aanslag teweeg heeft gebracht en heeft zich nadien bezig gehouden met theorieën over de daders. Toen verdachte in het ziekenhuis lag, heeft [D.] gezegd dat het dossier in veiligheid moest worden gebracht. [D.] schreef verdachte kort na de aanslag een brief, waarin [D.] verdachte gebood de dagboeken van de daders te bekijken. Vervolgens liet [D.] enige maanden later zijn eigen dagboek in Tenerife bij verdachte achter. Ook liet [D.] computerbestanden achter op Tenerife met onder meer kwetsende afbeeldingen van kunstbenen. In het door [D.] achtergelaten dagboek stonden uitingen van haat van [D.] jegens verdachte. Na de aanslag heeft [D.] een opmerkelijke toespraak in Japan gehouden, waarin hij tot slot over verdachte heeft gezegd 'once a man, great at shopping, was great". [D.] heeft verdachte verwezen naar een scène in het boek "de Palingvijver" waarbij een man met een rolstoel naar een vijver rijdt en vervolgens verdrinkt. Bovendien heeft de politie aan verdachte aangegeven dat hij met zijn vermoedens omtrent [D.] "heel dichtbij" zat.
Op grond van voornoemde aanwijzingen heeft verdachte te goeder trouw kunnen aannemen dat [D.] de dader was achter de bomaanslag op verdachte.
Verdachte heeft bij de politie aangifte gedaan en daarbij [D.] als verdachte aangewezen, maar die aangifte heeft niet tot het door verdachte gewenste resultaat geleid.
De gewraakte uitlatingen over [D.] heeft verdachte gedaan ter noodzakelijke verdediging tegen een tweede aanslag. Die uitlatingen waren proportioneel en dienden niet alleen het eigen belang van verdachte maar ook het algemeen belang. Een dergelijke aanslag schokt immers ook de rechtsorde en voedt gevoelens van onrust in de samenleving.
Het hof overweegt met betrekking tot hetgeen door de raadsman is betoogd, als volgt.
De raadsman heeft verwezen naar een groot aantal aanwijzingen welke door verdachte in zijn aangifte bij de politie zijn verwoord en deels door de raadsman bij pleidooi nader zijn toegelicht. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof gebleken dat voor verdachte de verdenking jegens [D.] zijn grondslag vindt in een door [D.] in Japan gehouden toespraak welke werd afgesloten met de woorden "once a man, great at shopping, was great". Verdachte heeft daaruit blijkbaar begrepen dat [D.] hem uit afgunst op zijn succes haatte. Vanuit dit gezichtspunt heeft verdachte kennelijk de nadere door hem aangevoerde aanwijzingen "verzameld" en geïnterpreteerd.
Vooropgesteld dient te worden dat hetgeen verdachte is overkomen zowel in lichamelijk als geestelijk opzicht zeer grote gevolgen heeft voor verdachte. Desalniettemin is het hof van oordeel dat verdachte op grond van voornoemde aanwijzingen, zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang beschouwd, niet in redelijkheid te goeder trouw daaruit de conclusie had mogen trekken dat [D.] de dader was achter de aanslag op verdachte en dat voor hem op grond daarvan de noodzaak bestond zich tegen [D.] te verdedigen. Ook overigens zijn het hof geen feiten en omstandigheden gebleken, op grond waarvan verdachte met een beroep op artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn gewraakte uitlatingen jegens [D.] zou kunnen rechtvaardigen.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in ieder geval de stelling van verdachte, dat de politie hem zou hebben gezegd dat hij met zijn vermoedens omtrent [D.] "heel dichtbij" zat, in het geheel niet aannemelijk is geworden.
Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat handelen ter noodzakelijke verdediging -ook in het geval van smaad of smaadschrift - enkel is toegestaan als er sprake is van een proportionele verdediging en indien wettelijk toegestane middelen niet voor handen zijn. Het feit dat de aangifte van verdachte tegen [D.] niet tot het door verdachte gewenste resultaat heeft geleid, kan het gewraakte handelen van de verdachte evenmin rechtvaardigen, temeer niet nu het politieonderzoek naar de aanslag, naar ook verdachte wist, nog gaande was.
Het hof is - gelet op het voren overwogene - van oordeel dat verdachte een beroep op het bepaalde van artikel 261, derde lid van het wetboek van Strafrecht niet toekomt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde:
Smaadschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Smaad.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van (de tegenwaarde in Nederlandse guldens van) 1.134,45 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren, en voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot (de tegenwaarde in Nederlandse guldens van) een bedrag van 2.268,90 euro, zijnde 1.134,45 euro aan rechtsbijstandkosten en 1.134,45 euro bij wijze van voorschot aan immateriële schadevergoeding, met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het
Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, rekening houdend met een overschrijding van de redelijk termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van 1.000 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, en voorts dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van 6.634,45 euro.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 24 november 1999 zijn verdachte en zijn vrouw bij een bomaanslag op hun leven ternauwernood aan de dood ontsnapt. De dader(s) achter deze aanslag is/zijn tot op heden niet gevonden, en evenmin is het motief voor deze aanslag duidelijk geworden. Verdachte is hierdoor zeer getraumatiseerd en meent ook dat daarmee niet is uitgesloten dat er een nieuwe aanslag op hem zal worden gepleegd. Het valt dan ook te begrijpen dat verdachte ook zelf iedere aanwijzing welke naar de aanhouding van een mogelijke dader zou kunnen leiden, heeft willen aangrijpen. Vanzelfsprekend mag verdachte daarover ook zijn eigen ideeën ontwikkelen. Verdachte had zich echter moeten realiseren dat bij het in het openbaar beschuldigen van een persoon van het plegen van een zeer ernstig feit als de aanslag op de wijze en in de bewoordingen waarop hij dat heeft gedaan, verdachte een strafrechtelijke grens heeft overschreden. Door op deze wijze meermalen op uiterst beledigende wijze [D.] van moord te beschuldigen, heeft verdachte opzettelijk [D.] in zijn eer en goed naam aangetast.
Zoals ter terechtzitting is gebleken, heeft [D.] daardoor in emotioneel en maatschappelijk opzicht schade geleden.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 26 september 2003, is verdachte niet eerder veroordeeld.
Het hof zou, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een voorwaardelijke geldboete van 1.134,45 euro hebben opgelegd. Gelet echter op het feit dat sprake is geweest van de hiervoor gerelateerde en ook door het hof vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, acht het hof een lagere voorwaardelijke geldboete passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [D.], in dit strafproces vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W. Anker, advocaat te Leeuwarden, heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ontstaan als gevolg van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De benadeelde partij, [D.], heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 9.302,49 zoals door haar ook in eerste aanleg gevorderd.
De benadeelde partij heeft bij monde van haar voornoemde gemachtigde ter terechtzitting in hoger beroep verschenen in de persoon van H.A. Anker, advocaat te Leeuwarden, te dezen vervangende mr. W. Anker voornoemd, gesteld dat het gevorderde bedrag een voorschot betreft, en dat tevens door haar een civiele procedure tegen de verdachte aanhangig is gemaakt.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem tenlastegelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57 en 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijs omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (VIJFHONDERD EURO), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (TIEN) DAGEN.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt daarbij de proeftijd vast op TWEE JAREN.
Verklaart de benadeelde partij [D.] niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Vries, Voncken en Gonggrijp-Van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. Van Harten, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2003.