arrestnummer
rolnummer 23-001181-99
datum uitspraak 1 juni 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 april 1999 in de strafzaak onder parketnummer 13/027365-98 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Frankrijk) 1965,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 april 1999 en de terechtzittingen in hoger beroep van 8 oktober 1999, 11 februari 2000, 1 september 2000 en 18 mei 2001. Op de pro forma zitting van 21 december 1999 is het onderzoek opnieuw aangevangen. Omdat dit per abuis was geschied en de zaak op 21 december 1999 niet inhoudelijk was behandeld, heeft het hof op de (pro forma) zitting van 11 februari 2000 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 8 oktober 1999 bevond. De verdachte is door deze gang van zaken niet benadeeld.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 10 november 1997 tot en met 20 november 1997 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen met kracht met een hard voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2. hij in de periode van 10 november 1997 tot en met 20 november 1997 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders onder 1 en 2 is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
Doodslag, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een dubbele doodslag. Hij heeft zijn beide slachtoffers op zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. Het slachtoffer [slachtoffer] is door verdachte met een hard voorwerp meermalen op het hoofd geslagen, het slachtoffer [slachtoffer] is door verdachte gewurgd.
Door deze afschrikwekkende feiten is de rechtsorde ernstig geschokt. In de woonomgeving van de slachtoffers zijn gevoelens van angst en onveiligheid ontstaan. Aan de familie van de slachtoffers is een groot verlies en verdriet toegebracht.
Zoals blijkt uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 21 februari 2001 is verdachte niet eerder in Nederland veroordeeld voor misdrijven. Bij het onderzoek ter terechtzitting is het hof evenwel gebleken dat verdachte in het buitenland, Spanje, reeds eerder tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld ter zake van een levensdelict. Bij het vaststellen van de op te leggen straf heeft het hof zwaar laten wegen dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan slechts ongeveer acht maanden nadat hij terzake van dat eerdere levensdelict weer op vrije voeten was gesteld.
Het hof heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van 14 maart 2000, opgesteld door de klinisch psycholoog-psychotherapeut drs. G.A.M. Mensing in samenwerking met de psycholoog in opleiding J.M.M. van Kessel. Het hof heeft voorts kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van 22 maart 2000, opgesteld door de psychiater R.A. Graaff.
Eerstgenoemd rapport bevat als conclusies, zakelijk weergegeven:
- dat verdachte een man is met ten minste een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ernstig gestoorde gewetensfunctie;
- dat verdachtes gebrekkige gewetensontwikkeling en zijn onverschilligheid ten opzichte van maatschappelijke normen maakten dat hij zich niet geremd voelde om van de gepleegde delicten af te zien;
- dat verdachte (met betrekking tot de gepleegde feiten) als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen;
- dat de kans op recidive, gezien verdachtes voorgeschiedenis en persoonlijkheidsstoornis, groot wordt geacht;
- dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet geschikt wordt bevonden.
Het genoemde rapport van de psychiater Graaff bevat als conclusies, zakelijk weergegeven:
- dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een ernstige persoonlijkheidsstoornis bij verdachte, met anti-sociale en paranoïde trekken;
- dat verdachte op geen enkele wijze in staat is zich te verplaatsen in de belangen, de beleving of het gevoel van anderen;
- dat er een zeer gebrekkige gewetensontwikkeling bij verdachte is;
- dat verdachte ten aanzien van de gepleegde feiten als in lichte mate verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd;
- dat het risico op hernieuwde delicten in de toekomst als bijzonder groot wordt ingeschat;
- dat het opleggen van TBS met dwangverpleging niet zinvol lijkt.
Het hof neemt vorenstaande conclusies, welke in essentie met elkaar overeenstemmen, over en maakt ze tot de zijne, met dien verstande dat het hof, mede gelet op de eerdere veroordeling van verdachte terzake van een levensdelict in Spanje, de kans op herhaling -met de psychiater Graaff- bijzonder groot acht.
Al het bovenstaande in aanmerking genomen acht het hof, mede met het oog op bescherming van de maatschappij, het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren gerechtvaardigd.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van ACHTTIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die staan vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verheul, Westermann-van Rooyen en Smit, in tegenwoordigheid van mr. Diepraam als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juni 2001.