ECLI:NL:GHAMS:2000:AA9169
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Boersma
- M. den Boer
- J. Vrouwenvelder
- Rechtspraak.nl
Navordering van inkomstenbelasting en VUT-uitkeringen in relatie tot belastingplichtige en zijn B.V.
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, staat de navordering van inkomstenbelasting en de behandeling van VUT-uitkeringen centraal. De belanghebbende, geboren in 1931 en directeur van B B.V., had VUT-uitkeringen ontvangen die op een rekening van zijn B.V. werden gestort. De inspecteur van de Belastingdienst had een navorderingsaanslag opgelegd, omdat hij van mening was dat de VUT-uitkeringen tot het belastbaar inkomen van de belanghebbende gerekend moesten worden. De belanghebbende had deze uitkeringen echter niet aangegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting.
Tijdens de zitting op 2 oktober 2000 werd de zaak besproken, waarbij de inspecteur concludeerde tot bevestiging van de eerdere uitspraak. De belanghebbende stelde dat de VUT-uitkeringen niet door hemzelf, maar door de B.V. waren ontvangen en dat deze uitkeringen niet tot zijn belastbaar inkomen gerekend konden worden. Het Hof oordeelde dat de inspecteur erop mocht vertrouwen dat de aangifte correct was ingevuld, tenzij er gerechtvaardigde twijfel bestond. Het Hof concludeerde dat er geen nieuw feit was dat de navordering rechtvaardigde, omdat de inspecteur niet op de hoogte was van de VUT-uitkeringen ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet te kwader trouw was en dat de VUT-uitkeringen niet als inkomen konden worden aangemerkt. De boete die aan de belanghebbende was opgelegd, werd gematigd, omdat de B.V. de uitkeringen tot haar belastbare winst had gerekend. Uiteindelijk verklaarde het Hof het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak voor wat betreft de boete, en verleende kwijtschelding van de boete tot een bedrag van f 18.204. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.