ECLI:NL:CRVB:2025:997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
24/460 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan besluitkarakter van de mededeling over bijstandscontinuïteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 28 januari 2010 bijstand ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, waarin werd meegedeeld dat zijn bijstand ongewijzigd zou worden voortgezet. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.

De appellant stelde dat de brief van 10 maart 2023 wel degelijk een besluit was, omdat het college hiermee zijn verzoek om herziening van de bijstand impliciet had afgewezen. De Raad oordeelt echter dat de mededeling in de brief niet op rechtsgevolg was gericht en daarom niet als een besluit kan worden aangemerkt volgens artikel 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 mei 2025, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.T. van Dalen. Het college werd vertegenwoordigd door mr. J.C.N. van Dijk en mr. F. Aarnoudse. De Raad heeft vastgesteld dat er geen grond is voor het oordeel dat het college de brief van 10 maart 2023 als een herzieningsverzoek had moeten opvatten, en dat de appellant geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij vorderingen dubbel heeft afbetaald. De uitspraak bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft, en dat de appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

24/460 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2024, 23/1867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 1 juli 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. Volgens de rechtbank is de brief van 10 maart 2023 geen besluit omdat daarin is aangegeven dat de bijstand van appellant ongewijzigd wordt voortgezet. Volgens appellant is het wel een besluit omdat het college hiermee zijn verzoek om herziening van de bijstand impliciet heeft afgewezen. De Raad geeft appellant daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk en mr. F. Aarnoudse.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 28 januari 2010 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Hiervoor ontving appellant sinds 1997, met tussenpozen, bijstand. Het college heeft in het verleden meerdere besluiten tot herziening en terugvordering genomen. Appellant heeft, zowel bij het college als bij derden, schulden gehad. Diverse deurwaarders hebben vanwege deze schulden loonbeslagen gelegd.
1.2.
Op 6 maart 2023 heeft, op verzoek van appellant, een gesprek plaatsgevonden met zijn contactpersoon bij het college (rapporteur). Daarnaast heeft het college verzocht om gegevens, waaronder recente bankafschriften, om het actuele recht op bijstand te beoordelen.
1.2.1.
Tijdens dit gesprek heeft appellant aangegeven dat in 2008 loonbeslag is gelegd op zijn inkomen terwijl deze vordering al in 2002 volledig was afgelost, waardoor hij tweemaal op deze vordering heeft afgelost. Tijdens het gesprek heeft de rapporteur uitgelegd dat dit niet het geval kan zijn, omdat uit het gegevensverwerkingssysteem van de gemeente (Suite) blijkt dat de schulden pas in 2004 zijn ontstaan. In Suite is niet zichtbaar dat appellant vóór 2010 heeft afgelost op schulden van het college. In Suite zijn vóór 2004 ook geen andere debiteurendossiers zichtbaar. De eerste aflossing op de schuld, die in 2004 is ontstaan, is in 2010 geweest middels een inhouding op de bijstand. De schulden zijn in 2013 volledig afbetaald.
1.2.2.
Tijdens het gesprek had appellant een loonstrook uit 2008 meegenomen waarop is te zien dat er vanwege een loonbeslag € 439,10 is ingehouden. Verder heeft appellant twee kennisgevingen van beslaglegging van de gemeente Eindhoven overhandigd over loonbeslagen. In Suite is geen informatie zichtbaar over het ingehouden loonbeslag. Vóór 2010 zijn geen aflossingen zichtbaar.
1.2.3.
De rapporteur heeft geen bijzonderheden op de bankafschriften gezien en heeft geconcludeerd dat de uitkering ongewijzigd moet worden voortgezet.
1.3.
Naar aanleiding van het onder 1.2 vermelde gesprek heeft het college appellant op 10 maart 2023 meegedeeld dat de bijstand ongewijzigd wordt voortgezet. Verder bevat deze brief een weergave van wat tijdens het gesprek is besproken over het loonbeslag in 2008.
1.4.
Op 17 april 2023 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de brief van 10 maart 2023. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij met het bezwaar wil bewerkstelligen dat alsnog, aan de hand van de door hem verstrekte gegevens, een gedegen onderzoek in de administratie van het college plaatsvindt zodat kan worden onderzocht of hij inderdaad zijn schulden niet tweemaal heeft afbetaald. Volgens appellant zou hij geld terug moeten ontvangen van de gemeente omdat destijds teveel op zijn uitkering is ingehouden dan wel aan loonbeslag is geïncasseerd.
1.5.
Met een brief van 15 mei 2023 heeft het college verwezen naar een telefonisch onderhoud met de gemachtigde van appellant op 24 april 2023. Daarbij heeft het college aangegeven dat de brief van 17 april 2023 ten onrechte is aangemerkt als bezwaarschrift. Deze brief betreft volgens het college een verzoek om nader onderzoek te verrichten naar een in het verleden gelegd loonbeslag. Dat onderzoek heeft reeds plaatsgevonden en is afgesloten met de brief van 10 maart 2023. Verder heeft het college aangegeven in de brief geen redenen te zien voor de conclusie dat een in 2008 gelegd loonbeslag zou dienen te leiden tot een wijziging van de bijstand van appellant. Het college heeft bij deze brief een lijst en honderden pagina’s aan stukken gevoegd met betrekking tot loon- en derdenbeslagen over de periode van 1999 tot 2016. Het college heeft appellant verzocht om binnen veertien dagen kenbaar te maken of de brief van 17 april 2023 dient te worden aangemerkt als bezwaarschrift. Appellant heeft niet gereageerd op de brief van 15 mei 2023.
1.6.
Vervolgens heeft het college met een besluit van 16 juni 2023 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen de brief van 10 maart 2023 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft naar voren gebracht dat het geschil kan worden beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de brief van 10 maart 2023 geen besluit is. Op basis van de door appellant tijdens het gesprek overgelegde bewijsstukken had het college moeten begrijpen dat appellant hiermee verzocht om herziening van de lopende uitkering. De mededeling in de brief van 10 maart 2023 dat de bijstand ongewijzigd wordt voortgezet, betekent een afwijzing van het verzoek tot herziening. Volgens appellant was er reden om de bijstand te herzien omdat het college te lang is doorgegaan met inhoudingen op de bijstand vanwege een niet bestaande schuld. Appellant is ervan overtuigd dat de gemeente niet alle stukken heeft verstrekt en dat de gemeente in het verleden fouten heeft gemaakt.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.2.1.
Voorafgaand aan de brief van 10 maart 2023 heeft appellant geen verzoek om herziening ingediend. Nergens blijkt uit dat appellant met het verstrekken van stukken tijdens het gesprek van 6 maart 2023 beoogde om een herzieningsverzoek in te dienen. Er is dus geen grond voor het oordeel dat het college dit zo had moeten opvatten. De brief van 10 maart 2023 is gevolgd op een onderzoek naar het recht op bijstand. Het college heeft het recht op bijstand van appellant onderzocht en geconcludeerd dat de bijstand ongewijzigd wordt voortgezet. Deze mededeling is niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2.2.
In bezwaar heeft appellant voor het eerst duidelijk gemaakt dat het zijn bedoeling was te bewerkstelligen dat alsnog een gedegen onderzoek in de administratie van het college zou plaatsvinden. Deze in bezwaar uitgesproken bedoeling verandert niet het rechtskarakter van de brief van 10 maart 2023. Aan het verzoek van appellant om een gedegen onderzoek te verrichten heeft het college gehoor gegeven. Uit dit onderzoek is echter niet naar voren gekomen dat appellant vorderingen dubbel heeft afbetaald en appellant heeft zelf geen stukken overgelegd waaruit dit wel kan worden opgemaakt.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025.

(getekend) K.M.P. Jacobs

De griffier is verhinderd te ondertekenen