ECLI:NL:CRVB:2025:973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
20/3198 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Tijdens de zitting op 20 december 2023 is het onderzoek heropend en is een onafhankelijke deskundige, J. Bouwens, benoemd om onderzoek te verrichten. Na het uitbrengen van het rapport door de deskundige heeft het Uwv op 7 maart 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Op 11 april 2025 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor het Uwv. De Raad heeft vervolgens besloten dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld, omdat het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar heeft vergoed. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 2.721,-, inclusief het door appellant betaalde griffierecht van € 178,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

20/3198 ZW
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 augustus 2020, 19/5046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kerkhof-Pöttger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft J. Bouwens, psychiater, benoemd als onafhankelijke deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 13 januari 2025 heeft deze deskundige rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 7 maart 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 11 april 2025 heeft mr. Kerkhof-Pöttger namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 7 maart 2025 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Omdat het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar heeft vergoed, moet de Raad alleen nog oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 907,‑ in beroep (één punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,-) en € 1.814,- in hoger beroep (één punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding voor de aan appellant door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 2.721,-
Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.721,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S. Pouw