ECLI:NL:CRVB:2025:967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
23/2049 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen afwijzing dwangsom en beroep niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van een dwangsom niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 juni 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het beroep niet tijdig beslissen, maar bevestigt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de dwangsom. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en had een indicatie voor beschut werk. Hij had het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn verzocht om een loonwaardebepaling, maar dit leidde tot een geschil over de tijdigheid van de besluitvorming. De Raad concludeert dat de brief van 28 juni 2022, waarin het college meedeelt dat appellant geen recht heeft op een dwangsom, een besluit is. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar heeft nagelaten te beslissen op het beroep niet tijdig beslissen. De Raad verklaart dit beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang heeft. De uitspraak bevestigt dat het college geen dwangsommen verschuldigd is en dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar in stand blijft. Appellant krijgt een vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/2107 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2023, 22/8026 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (college)
Uitspraakdatum: 24 juni 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen de afwijzing van een dwangsom als gevolg van een niet verschoonbare termijnoverschrijding en over een beroep niet tijdig beslissen in verband met een loonwaardebepaling. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld over de termijnoverschrijding, met als reden dat de afwijzing van de dwangsom geen besluit is. Daarnaast wil appellant alsnog een oordeel over zijn beroep niet tijdig beslissen. Appellant krijgt geen gelijk wat de termijnoverschrijding betreft. De beslissing dat aan appellant geen dwangsom toekomt, is een besluit. Appellant heeft wel terecht aangevoerd dat de rechtbank niet heeft beslist op het beroep niet tijdig beslissen. Dat beroep wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft een regiebrief met vragen aan partijen gestuurd. Partijen hebben daarop gereageerd en nadere stukken ingediend.
Het onderzoekt ter zitting heeft gevoegd met zaak 23/2049 PW plaatsgehad op 13 mei 2025. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.T. Bui en M.J.B. Bosma. In zaak 23/2049 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en heeft een indicatie beschut werk. Op 11 april 2022 heeft de gemeente Alphen aan den Rijn het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om een loonwaardebepaling uit te voeren betreffende een functie voor appellant bij de stichting [naam stichting] . Appellant is op 1 mei 2022 een dienstverband aangegaan bij [naam stichting] . Op 25 mei 2022 heeft het Uwv een advies loonwaardebepaling van 24 mei 2022 aan de gemeente verstuurd.
1.2.
Op 10 juni 2022 heeft appellant het college in gebreke gesteld omdat hij nog geen loonwaardebepaling heeft ontvangen. Hij heeft het college verzocht om een besluit te nemen naar aanleiding van het door het Uwv verrichte onderzoek.
1.3.
Op 22 juni 2022 heeft een medewerker van [naam B.V.] per e-mail aan appellant het advies van het Uwv toegestuurd.
1.4.
Met een besluit van 28 juni 2022 heeft het college appellant bericht dat hij geen recht heeft op een dwangsom omdat de loonwaardebepaling binnen twee weken na de ingebrekestelling aan hem is toegezonden.
1.5.
Appellant heeft op 20 augustus 2022 een brief aan de rechtbank gezonden. Met deze brief stelt hij beroep in tegen het besluit van 28 juni 2022. De rechtbank heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift. Vervolgens heeft de rechtbank op 26 oktober 2022 de brief doorgestuurd naar het college om het als bezwaarschrift te behandelen.
1.6.
Met een besluit van 26 augustus 2022, zoals gewijzigd met een besluit van 16 september 2022, heeft het college de loonwaarde van appellant in zijn functie bij [naam stichting] vastgesteld op 38% en is aan de werkgever een loonkostensubsidie toegekend.
1.7.
Met een brief van 2 november 2022 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de in 1.4 genoemde doorzending van zijn beroep als bezwaarschrift en met een emailbericht van 8 november 2022 heeft appellant verzocht zijn beroep als een beroep niet tijdig beslissen te behandelen. Ook heeft appellant verzocht om een dwangsom.
1.8.
Met een besluit van 15 november 2022 (bestreden besluit) heeft het college het door de rechtbank toegezonden bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet verschoonbaar te laat is ingediend.
1.9.
Op 15 december 2022 heeft de rechtbank aan appellant meegedeeld dat de brief van 20 augustus 2022 naar aanleiding van de brief van 2 november 2022 alsnog is aangemerkt als een beroep tegen het uitblijven van een tijdige beslissing.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Het bezwaarschrift is naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
In de regiebrief van 13 februari 2025 heeft de Raad uiteengezet hoe hij het geschil vooralsnog ziet en vragen aan partijen gesteld. In zijn reactie van 12 maart 2025 heeft appellant het geschil beperkt door toe te lichten dat hij een oordeel wil over zijn grond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld over het bestreden besluit, omdat de brief van 28 juni 2022 geen besluit is. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank niet heeft beslist op het beroep niet tijdig beslissen over de loonwaardebepaling. Hij wil daarover alsnog een oordeel. Ter zitting heeft appellant desgevraagd bevestigd dat dit de gronden zijn waarover hij een oordeel wil.
4.2.
De grond dat de rechtbank ten onrechte over het bestreden besluit heeft geoordeeld omdat de brief van 28 juni 2022 geen besluit zou zijn, slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.2.1.
De brief van 28 juni 2022 is gericht op rechtsgevolg en daarmee een besluit. Met deze schriftelijke beslissing heeft het college namelijk vastgesteld dat aan appellant geen dwangsom verschuldigd is. Appellant heeft verder geen gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit.
4.3.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het beroep niet tijdig beslissen. Die grond slaagt. De rechtbank heeft daarover geen beslissing gegeven. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beslissen op het beroep niet tijdig beslissen. De Raad zal alsnog op dat beroep beslissen en dat beroep niet-ontvankelijk verklaren, met als reden dat hij daarbij geen procesbelang heeft. Daartoe is het volgende van belang.
4.3.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.3.2.
Het beroep niet tijdig beslissen was gericht op de vaststelling van de loonwaarde. Deze vaststelling heeft op 26 augustus 2022 plaatsgevonden. Desgevraagd heeft appellant aangegeven dat hij ondanks dit besluit een procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep niet tijdig beslissen omdat er mogelijk dwangsommen verbeurd zijn en omdat met het besluit van 26 augustus 2022 het preferente werkproces niet is gevolgd.
4.3.3.
Voor zover appellant stelt dat er mogelijk dwangsommen zijn verbeurd, gaat hij eraan voorbij dat het college met het besluit van 28 juni 2022 al heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een dwangsom in verband met het niet tijdig vaststellen van de loonwaardebepaling. Het bestreden besluit waarbij het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk is verklaard, blijft na deze uitspraak in stand.
4.3.4.
Het preferente werkproces loonkostensubsidie, dat is ontwikkeld in samenwerking met onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, ziet op de volgorde waarin na een aanvraag om loonkostensubsidie de loonwaardebepaling, het besluit over de loonkostensubsidie en uiteindelijk het arbeidscontract tot stand komen. In het geval van appellant is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Die overeenkomst was immers al met ingang van 1 mei 2022 ingegaan.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beslissen op het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden vernietigd. Het beroep niet tijdig beslissen zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd. Dit betekent dat de nietontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2022 in stand blijft. Het college heeft geen dwangsommen verbeurd.
5. Omdat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt, krijgt appellant een vergoeding voor het in hoger beroep betaalde griffierecht. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin niet is beslist op het beroep niet tijdig beslissen;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad aan appellant het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen in tegenwoordigheid van B.F.C. Wiedenhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.