In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van een dwangsom niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 juni 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het beroep niet tijdig beslissen, maar bevestigt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de dwangsom. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en had een indicatie voor beschut werk. Hij had het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn verzocht om een loonwaardebepaling, maar dit leidde tot een geschil over de tijdigheid van de besluitvorming. De Raad concludeert dat de brief van 28 juni 2022, waarin het college meedeelt dat appellant geen recht heeft op een dwangsom, een besluit is. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar heeft nagelaten te beslissen op het beroep niet tijdig beslissen. De Raad verklaart dit beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang heeft. De uitspraak bevestigt dat het college geen dwangsommen verschuldigd is en dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar in stand blijft. Appellant krijgt een vergoeding voor het betaalde griffierecht.