ECLI:NL:CRVB:2025:966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
23/1142 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na tegemoetkoming door college

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A. Dayala, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had eerder een bedrag van € 136.072,33 op grond van de Participatiewet van appellant teruggevorderd. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door het college, werd het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 94.098,92. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het college heeft op 14 februari 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant en het terugvorderingsbedrag op nihil stelde. Hierdoor had appellant geen procesbelang meer bij het hoger beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.721,- bedragen, en het college moet ook het betaalde griffierecht van € 186,- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 juli 2025.

Uitspraak

23/1142 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2023, 22/5026 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 1 juli 2025

SAMENVATTING

Het college is in hoger beroep met een nieuwe beslissing op bezwaar volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. De Raad betrekt deze nieuwe beslissing daarom niet bij de beoordeling van het hoger beroep. Appellant heeft geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep dat hij had ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten in beroep en hoger beroep. Ook moet het college het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep vergoeden.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft bij besluit van 14 februari 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Op 30 september 2024 heeft mr. Dayala de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten en griffierecht.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het college heeft bij besluit van 17 maart 2022 een bedrag van € 136.072,33 op grond van artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet, mede van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 30 september 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 94.098,92.
1.2.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Bij het nadere besluit heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 maart 2022 herroepen en het terugvorderingsbedrag op nihil gesteld. Tevens heeft het college een vergoeding voor de kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar toegekend van € 1.248,-.
1.4.
Appellant heeft de Raad verzocht om vergoeding van de proceskosten en griffierecht in beroep en hoger beroep, omdat het college niet bereid is deze kosten te vergoeden.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling
.
2.1.
Met het nadere besluit is het college geheel aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht niet in dit geding betrokken.
2.2.
De Raad verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant heeft geen belang meer bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Het college is met het nadere besluit appellant geheel tegemoetgekomen door het terugvorderingsbedrag op nihil te stellen. Een beoordeling van het hoger beroep heeft voor hem daarom geen feitelijke betekenis meer.
3. Omdat het college appellant na het instellen van beroep en hoger beroep tegemoet is gekomen bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten. De proceskosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 907,-) en op € 907,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift). Het totaal van de te vergoeden proceskosten die appellant in beroep en hoger beroep heeft moeten maken, bedraagt daarmee € 2.721,-.
4. Ook moet het college het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 186,- vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.721,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van A.H. HagendoornHuls als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) A.H. Hagendoorn-Huls