ECLI:NL:CRVB:2025:940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
24/2173 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 25 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als medewerkster slachterij werkte, heeft zich op 27 augustus 2020 ziekgemeld met fysieke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste werk. De artsen van het Uwv hebben beperkingen vastgesteld en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft vervolgens besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat appellante niet kon accepteren. Ze stelde dat ze meer beperkingen had dan het Uwv aannam en dat ze de geselecteerde functies niet kon vervullen.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en daarmee het besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had ingebracht en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De weigering van de WIA-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2173 WIA
Datum uitspraak: 12 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 augustus 2024, 24/746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellante per 25 augustus 2022 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.C. Breuls, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 mei 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerkster slachterij voor 31,50 uur per week. Op 27 augustus 2020 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 april 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 15 mei 2023 geweigerd appellante met ingang van 25 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 4 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om te bepalen dat appellante is aangewezen op een toilet in de buurt van de werkplek, waarbij het mogelijk moet zijn het werk zo nodig te onderbreken en om aanvullende beperkingen aan te nemen op de aspecten tillen en dragen tijdens het werk. Deze wijzigingen zijn neergelegd in een FML van 12 december 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft mede vanwege de gewijzigde FML drie geselecteerde functies laten vervallen en een nieuwe functie geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hierdoor veranderd, maar appellante is nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd, informatie opgevraagd bij de huisarts en appellante op een spreekuur gezien waarbij een anamnese is afgenomen en appellante psychisch is geobserveerd en lichamelijk is onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, informatie opgevraagd bij de behandelend sector en appellante gezien tijdens de hoorzitting met aansluitend een spreekuur waarbij een observerend psychisch onderzoek en een observerend lichamelijk onderzoek zijn verricht. Bij de onderzoeken was steeds een tolk in de Hongaarse taal aanwezig. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De (verzekerings)artsen hebben rekening gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante en hiervoor diverse beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht dat uit het dagverhaal van appellante niet blijkt dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ook heeft appellante niet met medische informatie onderbouwd dat zij in het geheel niet kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de behandelend sector betrokken in zijn beoordeling en voor de buikklachten meer beperkingen aangenomen dan de primaire arts. Omdat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor ernstige onderliggende aandoeningen, ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om meer of verdergaande fysieke beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft geen reden om aan deze conclusies te twijfelen. Verder heeft appellante geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij last heeft van hartritmestoornissen en heeft zij in beroep geen (aanvullende) medische informatie overgelegd over de buik- en hoofdpijnklachten. Ook heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd dat bij haar sprake is van een dusdanig verzuimrisico wegens ziekte dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd haar werk aan te bieden. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige goed gemotiveerd heeft dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet goed is vastgesteld. Op basis van de beschikbare informatie hadden de (verzekerings)artsen van het Uwv niet tot de conclusie kunnen komen dat zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. De rechtbank verwijst naar een aantal beoordelingsmomenten, maar het aantal beoordelingsmomenten is niet relevant. Het oordeel van de rechtbank dat de medische rapporten gelet op de onderzoeksactiviteiten zorgvuldig tot stand zijn gekomen is onbegrijpelijk en niet juist. Appellante is meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen. Appellante heeft last van buikklachten, heeft continue ernstige hoofdpijn en hartritmestoornissen. Deze medische klachten brengen aanzienlijke medische beperkingen met zich mee. Door deze klachten is appellante niet in staat om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te verrichten. Bij het toch uitoefenen van deze functies bestaat een risico op een extreem hoog en daardoor onverantwoord ziekteverzuim.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering terecht in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht of nieuwe medische argumenten genoemd. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 december 2023 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellante per 25 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw