ECLI:NL:CRVB:2025:939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
21/3571 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in deze kwestie. De Raad heeft een deskundige benoemd, die op 12 februari 2024 een rapport heeft uitgebracht. Deze deskundige concludeerde dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is, maar dat er wel beperkingen zijn die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moeten worden opgenomen. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv onvoldoende gemotiveerd is en draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen. Dit houdt in dat de FML van 19 juli 2021 moet worden aangepast aan de beperkingen die de deskundige heeft beschreven. De Raad benadrukt dat het Uwv moet onderzoeken welke gevolgen deze aanpassing heeft voor de aanspraken van appellante op grond van de Wet WIA. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de Raad heeft de partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was, omdat er geen verzoeken om een zitting zijn ingediend.

Uitspraak

21/3571 WIA-T
Datum uitspraak: 11 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2021, 21/907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 12 oktober 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt het oordeel van de door hem geraadpleegde onafhankelijk deskundige en oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De Raad geeft het Uwv de opdracht dit gebrek te herstellen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. ‘s-Gravendijk hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 12 februari 2024 heeft deze deskundige een rapport uitgebracht. De deskundige heeft bij brief van 1 oktober 2024 gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 april 2024.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief assistent voor 39,77 uur per week. Op 3 mei 2018 heeft appellante zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 24 november 2020 geweigerd appellante met ingang van 12 oktober 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 15 januari 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zowel de verzekeringsarts bezwaar en beroep als de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort geven aan dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beperkingen aangenomen voor overwerken en hooikoorts en ook is rekening gehouden met de hoofdpijn- en migraineklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en Van Amelsfoort verschillen van mening over de urenbeperking, voornamelijk over wat appellante aangeeft over haar rustmomenten. Bij het dagverhaal bij de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante niet gesteld dat zij overdag rust en bovendien is niet onderbouwd dat een medische noodzaak voor de rustmomenten bestaat. De behandelingen op grond waarvan Van Amelsfoort een afname van de beschikbaarheid heeft aangenomen, zijn ten slotte gestart na 12 oktober 2020. Om die reden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zwaardere urenbeperking dan acht uur per dag en veertig uur per week niet noodzakelijk geacht. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin gevolgd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet gebleken is dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in reactie op de door appellante ingebrachte contra-expertise van arbeidsdeskundige M. Overduin gesteld dat de functies passen bij de gestelde belastbaarheid. De urenbeperking wordt niet overschreden en bij de functie monteur printplaten is wel een mogelijkheid om te vertreden, omdat elk uur opgestaan moet worden om extra componenten te pakken. Uit navraag bij de arbeidsdeskundig analist blijkt bovendien dat er ook eigen regelruimte is, zodat dan ook kan worden gekozen voor een korte onderbreking om te vertreden. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de medische beoordeling niet juist is. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen causaal verband tussen haar vermoeidheid en haar ziektebeeld bestaat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op het rapport van het Expertise Instituut van 29 juni 2021 en de aanvulling van 1 december 2021. In deze rapporten heeft verzekeringsarts Van Amelsfoort onder meer geconcludeerd dat een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week dient te gelden. Er is namelijk sprake van een meervoudig ziektebeeld met verhoogd energieverbruik en verminderde beschikbaarheid door aanvallen van migraine. Verder heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de functie monteur printplaten een geschikte functie is. Deze functie is niet geschikt vanwege een recuperatiebehoefte van twee uur na vier uur aaneengesloten werken en door de uitval door migraine. Ook acht de door appellante ingeschakelde arbeidsdeskundige Overduin de redenering van het Uwv over het vertreden niet geheel juist gelet op de invulling van het aaneengesloten zitten en vertreden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De Raad heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen, die op 12 februari 2024 een rapport heeft opgesteld. De deskundige heeft geconcludeerd dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding. Met de aangenomen fysieke beperkingen is in ruim voldoende mate tegemoetgekomen aan het geobjectiveerde deel van het klachtenpatroon van betrokkene. De beperking ten aanzien van pollenallergie/hooikoorts zou uit de FML verwijderd kunnen worden, omdat appellante zelf heeft aangegeven dat hier geen sprake van is. Ten aanzien van de psychische problematiek staat op de datum in geding een posttraumatische stressstoornis (PTSS) voorop. In de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren zijn een aantal beperkingen opgenomen waar ook Van Amelsfoort zich mee kan verenigen. Met deze beperkingen wordt onder andere blootstelling aan stress en spanningen zoveel mogelijk vermeden. ’s Nachts werken wordt in de FML als niet mogelijk aangegeven. De deskundige kan zich hiermee verenigen. Over de urenbeperking heeft de deskundige voorts overwogen dat het slechte slapen op de datum geding een combinatie van oorzaken heeft. In dit geval acht de deskundige aannemelijk en plausibel, met name op grond van de nog niet/onvoldoende behandelde PTSS, dat er op de datum in geding sprake is van een urenbeperking op energetische gronden vanwege een (door nachtmerries) verstoorde slaap, voortdurende alertheid en flashbacks. Chronische pijnklachten als gevolg van rug- en beenklachten en fibromyalgie vormen eveneens een reden om appellante op energetische gronden beperkt te achten ten aanzien van het aantal te werken uren. De deskundige komt daarom tot de conclusie dat op de datum in geding een urenbeperking dient te gelden van 6 uur per dag en 30 uur per week.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat het rapport van de deskundige geen grond biedt voor aanpassing van de FML. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestaat er geen medische reden voor een urenbeperking, onder meer omdat niet blijkt dat op de datum in geding sprake was van PTSS.
4.4.
Naar aanleiding van de door het Uwv gegeven reactie op het rapport heeft de deskundige in een aanvullend rapport van 1 oktober 2024 geconcludeerd dat zij in deze reactie geen aanleiding ziet om haar conclusies te wijzigen. Zij heeft hiertoe onder meer overwogen dat de bedrijfsarts in de brief van 22 juni 2020 schrijft dat appellante niet belastbaar genoeg is voor PTSS-behandeling, niet dat er geen sprake is van PTSS. Volgens de deskundige is op de datum in geding wel sprake van PTSS. De verzekeringsarts stelt in het rapport van 31 augustus 2020 dat er sprake is van een burnout, PTSS, stemmingsstoornis en depressieve episode. De psycholoog meldt in de brief van 6 november 2019 dat er sprake is van een forse PTSS. In de brief van 10 februari 2020 wordt gesproken over PTSS, maar dat de focus eerst gericht moet zijn op herstel van een burn-out. In juni 2020 geeft de psycholoog aan dat er eerst burn-outbehandeling moet plaatsvinden en daarna behandeling van de PTSS. Van Amelsfoort beschrijft bij zijn onderzoek op 23 juni 2021 ook een PTSS-beeld. Verder is de forse belasting in de thuissituatie niet de enige reden voor slecht slapen. Ook de pijnklachten en de psychiatrische problematiek zijn hiervoor als oorzaak aan te wijzen. Dit blijkt ook uit het feit dat appellante aangeeft dat het slechte slapen er al was voordat er kinderen waren.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft het dossier bestudeerd, de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd en er vond aanvullend spreekuurcontact plaats met appellante. Appellante heeft kennis kunnen nemen van de inhoud van de anamnese en hierop feitelijke correcties en eventuele aanvullingen kunnen geven. De deskundige is in haar aanvullende rapport ingegaan op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft haar conclusies gemotiveerd gehandhaafd. Wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het deskundigenrapport naar voren heeft gebracht, is onvoldoende om aan de juistheid van de conclusies van de deskundige te twijfelen. De Raad gaat daarom uit van de door de deskundige aangenomen aanvullende beperkingen op de datum in geding.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op 4.5 heeft het bestreden besluit een ontoereikende medische grondslag.
6. In dit geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Er bestaat dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient een verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 19 juli 2021 in overeenstemming te brengen met de beperkingen die de deskundige in haar rapport heeft beschreven. Vervolgens zal het Uwv moeten bezien welke gevolgen dat heeft voor de aanspraken van appellante op grond van de Wet WIA.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen
twaalf wekenna verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor aangegeven gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S. Pouw