ECLI:NL:CRVB:2025:931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/1720 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 7 december 2021 door het Uwv. Appellant stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om zijn eigen werk te verrichten en dat hij recht heeft op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die eerder het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad stelt vast dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat de geschiktheid van appellant voor zijn maatgevende arbeid overtuigend is gemotiveerd. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

24/1720 ZW
Datum uitspraak: 11 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2024, 23/2982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering per 7 december 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn eigen werk te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 april 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.H. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als projectleider voor gemiddeld 35,17 uur per week. Zijn dienstverband is op 1 oktober 2017 geëindigd. Appellant heeft zich vanaf 1 november 2017 ziekgemeld met rugklachten, waarna het Uwv hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. Het Uwv heeft vervolgens appellant met ingang van 30 oktober 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellant per die datum geschikt wordt geacht voor zijn laatste werk.
1.2.
Appellant heeft zich vanuit een situatie van werkloosheid op 30 juli 2021 ziekgemeld met rug- en heupklachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 16 augustus 2021 een ZWuitkering toegekend.
1.3.
Op 6 december 2021 heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden met een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 7 december 2021 geschikt geacht voor zijn laatste werk. Bij besluit van 7 december 2021 heeft het Uwv de ZW-uitkering per die datum beëindigd. Bij besluit van 15 maart 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 december 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Met een uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank Gelderland het beroep van appellant tegen het besluit van 15 maart 2022 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant door een verzekeringsarts tijdens een spreekuurcontact zowel lichamelijk als psychisch moet worden onderzocht.
1.5.
Bij besluit van 27 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van opnieuw ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien op een spreekuur van 9 maart 2023 en geconcludeerd dat de eerder – bij de beoordeling bij einde wachttijd – opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 oktober 2019 nog van toepassing is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Alle naar voren gebrachte klachten, de eigen bevindingen uit het psychisch onderzoek en de informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 maart 2023 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd en appellant heeft onderzocht tijdens een fysiek spreekuurcontact. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de geschiktheid van appellant voor de maatgevende arbeid op de datum in geding in de rapportages van de (verzekerings)artsen – in onderlinge samenhang bezien – op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Dat appellant vindt dat zijn klachten worden onderschat, leidt niet tot een andere conclusie, aangezien dit niet onderbouwd is met objectieve medische gegevens.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit het onderzoek niet juist zijn. Appellant heeft gesteld dat bij een SI-syndroom sprake is van een veelheid aan klachten die erg fluctueren, waardoor het lastig is een eenduidig beeld te schetsen. Hij is niet in staat langdurig statische houdingen aan te nemen en heeft last heeft van slaapproblemen in verband met pijn en verkrampingen in de nacht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 7 december 2021 in stand heeft gelaten. Dit doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Ter zitting heeft appellant naar voren gebracht dat hij gedurende de procedure (nogmaals) in behandeling is geweest voor zijn SI-klachten en dat het Uwv dit ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling. Appellant heeft noch in beroep noch in hoger beroep nadere medische stukken ingebracht. Bovendien gaat het om de medische situatie van appellant op de datum in geding van 7 december 2021. De medische informatie van de orthopeed en radioloog Sint Maartenskliniek rond de datum in geding is door de verzekeringsartsen van het Uwv meegenomen bij de beoordeling.
4.4.
In verband met de rugklachten van appellant zijn verschillende beperkingen aangenomen in de FML, onder meer voor dynamische handelingen, statische houdingen en werken in de nacht. De stelling van appellant dat hij in verband met zijn vermoeidheidsklachten niet 40 uur per week kan werken heeft hij niet met medische informatie onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 maart 2023, nadat hij appellant op een spreekuur had onderzocht, voldoende deugdelijk gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking. Er is sprake van een SI-probleem rechts, met daardoor pijn in de onderrug, uitstralend over het rechterbeen. Daarmee is in de FML voldoende rekening gehouden. Andere medische objectiveerbare aandoeningen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet geconstateerd. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van appellant rond de datum in geding niet juist hebben vastgesteld.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, zoals opgenomen in de FML van 24 oktober 2019, heeft het Uwv terecht geoordeeld dat appellant geschikt is voor de maatgevende arbeid op de datum in geding en dus geen recht meer heeft op een ZWuitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Uit wat onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) C.M. Snellenberg