ECLI:NL:CRVB:2025:93
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van beroepsgronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingediend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2024. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De appellant is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken. Ondanks herhaalde aanmaningen om de beroepsgronden in te dienen, heeft de appellant geen actie ondernomen. De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen gronden zijn ingediend en er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim zouden kunnen verontschuldigen.
De uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.