ECLI:NL:CRVB:2025:929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/1960 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een Indicatie Banenafspraak door het Uwv en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Indicatie Banenafspraak aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante stelt dat zij op de datum van de aanvraag duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte en daarom niet voldeed aan de voorwaarden voor de Indicatie Banenafspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv terecht de Indicatie Banenafspraak heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat appellante niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die deze conclusie kunnen weerleggen. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante als arbeidsbeperkte moet worden aangemerkt en dat het Uwv de Indicatie Banenafspraak op juiste gronden heeft afgegeven. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellante om vergoeding van proceskosten af, omdat het hoger beroep niet succesvol was.

Uitspraak

24/1960 WBQA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 juli 2024, 22/1683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellante een Indicatie Banenafspraak heeft toegekend. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat de aanvraag is ontvangen duurzaam niet over arbeidsvermogen en voldoet zij om die reden niet aan de voorwaarden voor een Indicatie Banenafspraak. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv terecht aan appellante een Indicatie Banenafspraak heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2025. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. De gemeente heeft met een door het Uwv op 10 februari 2022 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ een Indicatie Banenafspraak ten behoeve van appellante aangevraagd. Op het aanvraagformulier is vermeld dat appellante kampt met dusdanige klachten (reeds vanaf haar jeugd) dat het haar niet lukt om een betaalde baan te houden. Zij heeft slechts zeer kortdurende banen gehad, waar ze telkens vanwege dezelfde redenen uit is gevallen en dus bijstandsafhankelijk is geworden. Een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is in het verleden afgewezen. Bij het aanvraagformulier is informatie gevoegd van HSK van 7 juni 2017 en van de GGZ van 11 maart 2019, 9 juli 2020 en van 15 december 2021. Daarin is melding gemaakt van sinds 2019 bestaande paniekklachten, stressklachten, agorafobie, stemmingsklachten en depressieve klachten. Bij besluit van 25 april 2022 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante in aanmerking komt voor een Indicatie Banenafspraak. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag. In verband met de beperkingen die door de verzekeringsarts zijn aangenomen heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellante niet is staat is een zogeheten drempelfunctie te vervullen. Daardoor is zij niet zelfstandig in staat het wettelijk minimumloon te verdienen. Zij voldoet daarmee aan de voorwaarden voor een Indicatie Banenafspraak.
1.2.
Bij besluit van 28 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat onweersproken vaststaat dat appellante niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Op grond daarvan dient zij aangemerkt te worden als arbeidsbeperkte in de zin van artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en als zodanig in het doelgroepenregister te worden geregistreerd en heeft zij recht op afgifte van een Indicatie Banenafspraak. Die opname gebeurt niet als moet worden aangenomen dat appellante duurzaam geen arbeidsvermogen heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben op basis van de beschikbare medische gegevens voldoende onderbouwd dat appellante ten tijde hier van belang over arbeidsvermogen beschikte en zij (dus) niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft om de juistheid van hun conclusies in twijfel te trekken. Dat appellante op basis van de Participatiewet is vrijgesteld van de arbeidsverplichting, doet aan het voorgaande niet af. Wat betreft het standpunt van appellante dat zij een WSW-indicatie had moeten krijgen heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv gevolgd, dat afgifte van een WSW-indicatie niet meer mogelijk is. Voor zover appellante een Indicatie beschut werk had willen aanvragen, staat het haar vrij dat alsnog te doen. Dit ligt in deze zaak niet voor.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv met een door de rechtbank op 10 april 2024 ontvangen rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere toelichting heeft gegeven waarom geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, en daarmee het bestreden besluit in beroep van een voldoende motivering heeft voorzien. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en het griffierecht. Ook is een vergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Het standpunt van appellante

3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het Uwv het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en dat ten onrechte is afgezien van het houden van een hoorzitting. Appellante stelt zich op het standpunt dat dit reden is het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten in bezwaar. Verder heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Zij heeft al geruime tijd last van angst- en paniekklachten en daar is een depressie bij gekomen. Zij leeft geïsoleerd en wordt door een vriend geholpen met de boodschappen. Therapie/behandeling kan zij niet aan. Wat betreft het standpunt dat zij een WSW-indicatie had moeten krijgen heeft appellante gesteld dat zij is aangewezen op intensieve begeleiding. Het Uwv heeft dit ten onrechte niet bekeken.

Het standpunt van het Uwv

3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellante in aanmerking te brengen voor een Indicatie Banenafspraak in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv terecht een Indicatie Banenafspraak heeft afgegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De grond van appellante dat zij voldoet aan de voorwaarden voor een WSW-indicatie en dat om die reden de Indicatie Banenafspraak had moeten worden afgewezen, slaagt niet. In deze procedure ligt uitsluitend de vraag voor of terecht een Indicatie Banenafspraak is toegekend en deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met een in beroep overgelegd rapport nader toegelicht op grond waarvan appellante niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. Appellante heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen. De omstandigheid dat appellante niet opgenomen wenst te worden in het doelgroepenregister omdat zij van mening is niet te kunnen werken en geen arbeidsverplichtingen opgelegd wil krijgen, is geen reden om tot een ander oordeel te komen.
4.4.
Ook de grond van appellante in hoger beroep dat de rechtbank bij het toepassen van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb ten onrechte niet heeft bepaald dat het Uwv de kosten van bezwaar dient te vergoeden slaagt niet. Appellante heeft in dat verband aangevoerd dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een voldoende motivering, wat impliceert dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond mocht worden verklaard en ten onrechte geen hoorzitting is gehouden. Dit wordt niet gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv pas in beroep een toereikende motivering heeft gegeven voor het bestreden besluit. Hiermee heeft de rechtbank, anders dan appellante stelt, geen oordeel gegeven over de vraag of terecht is afgezien van het houden van een hoorzitting wegens de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar. Die vraag lag bij de rechtbank ook niet voor en is pas in hoger beroep door appellante aan de orde gesteld. Nu het primaire besluit niet is herroepen bestaat geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding van de kosten in bezwaar. Voor zover appellante heeft gesteld dat ten onrechte is afgezien van horen in bezwaar en dat deze beroepsgrond moet leiden tot een proceskostenvergoeding in hoger beroep slaagt dit evenmin. Het Uwv heeft bij het primaire besluit met het toekennen van de Indicatie Banenafspraak datgene toegekend wat was gevraagd. Voor het houden van een hoorzitting was in dit geval geen aanleiding, zodat het bezwaar terecht
kennelijkongegrond is verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat het besluit waarbij aan appellante een Indicatie Banenafspraak is toegekend in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.M. Snellenberg

Bijlage

Artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder een arbeidsbeperkte verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet:
a: die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid of ten behoeve van wie loonkostensubsidie wordt verstrekt op grond van artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, dan wel van wie door het college van burgemeester en wethouders in overeenstemming met de eisen gesteld aan een loonwaardevaststelling op grond van artikel 10d, eerste of tweede lid, van de Participatiewet een loonwaarde is vastgesteld die bij voltijdse arbeid minder bedraagt dan het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet,
[…]

Artikel 7:15 van de Awb

[…]
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
[…]

Artikel 8:75 van de Awb

1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
[…]