ECLI:NL:CRVB:2025:92

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
23/1109 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv ten onrechte zijn arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2021 heeft vastgesteld op 64,84%. Hij betoogt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 december 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.B.A. Willering, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Dunselman.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling heeft vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in twijfel trekken. De argumenten van appellant over zijn concentratieproblemen en slechthorendheid zijn door de Raad niet overtuigend bevonden, omdat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening hebben gehouden met deze aspecten in hun beoordeling.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor het bestreden besluit van het Uwv in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/1109 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2023, 22/3252 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 mei 2021 heeft vastgesteld op 64,84%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als chauffeur voor 39 uur per week. Op 23 augustus 2017 heeft hij zich ziekgemeld met knieklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft het Uwv hem bij besluit van 4 juni 2020 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend over de periode van 21 augustus 2019 tot en met 20 augustus 2021 waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 63,52%. Bij besluit van 18 mei 2021 heeft Uwv aan appellant met ingang van 21 augustus 2021 een WGA-vervolguitkering toegekend op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
1.2.
Op 6 mei 2021 heeft appellant gevraagd om een herkeuring in verband met toegenomen medische klachten. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Het Uwv heeft op basis van de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bij besluit van 9 november 2021 het arbeidsongeschiktheidspercentage met ingang van 1 mei 2021 bepaald op 62,53 en de resterende verdiencapaciteit op € 1.216,61 per maand.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage met ingang van 1 mei 2021 vastgesteld op 64,84 en de resterende verdiencapaciteit vastgesteld op € 1.141,44 per maand. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de voorgehouden functies in verband met een overschrijding van de belastbaarheid laten vervallen en appellant in staat geacht de overige geduide functies te vervullen. Het gaat om de functies van schadecorrespondent (SBC-code 5160803), de archiefmedewerker (SBC-code 553020) en de administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100).
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht 1 mei 2021 heeft aangenomen als datum waarop sprake is van toegenomen beperkingen, omdat er geen medische bewijzen zijn dat de verslechterde medische situatie al in de periode vóór de melding aan de orde was. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 oktober 2021 voldoende rekening is gehouden met de (toegenomen) beperkingen van appellant. Wat betreft de arbeidskundige onderbouwing heeft de rechtbank overwogen dat in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 mei 2022 inzichtelijk is gemotiveerd dat appellant in staat kan worden geacht om, met zijn beperkingen, de voorgehouden functies uit te oefenen voor maximaal 30 uur per week.
2.2.
De stelling van appellant dat de geselecteerde functies onterecht als passend zijn aangemerkt, omdat in deze functies een mate van nauwgezet werken is vereist die appellant wegens zijn beperkingen van het concentratievermogen niet kan opbrengen, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat appellant niet voor het concentratievermogen beperkt is, omdat hiervoor een medisch objectiveerbare onderbouwing ontbreekt. Bij de selectie van de functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant in de FML niet overschrijdt. Signaleringen en mogelijke overschrijdingen zijn vermeld en door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor appellant. De geselecteerde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
2.3.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat er geen sprake is van relevante nieuwe feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de ingangsdatum van de WIA-uitkering per 21 augustus 2019.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover daarbij het per 1 mei 2021 vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage in stand is gelaten. Appellant heeft aangevoerd dat onvoldoende beperkingen zijn opgenomen in de FML. Zo zijn er ten onrechte zijn geen auditieve beperkingen vastgesteld, terwijl appellant slechthorend is en daarvoor een gehoorapparaat draagt. Appellant stelt dat hij dit niet langer dan een half uur per dag kan aanzetten. In verband met de slechthorendheid en de concentratieproblemen acht appellant zichzelf niet in staat de geselecteerde functies te vervullen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 64,84% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat ten onrechte geen rekening is gehouden met concentratieproblemen van appellant slaagt niet, omdat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend is gemotiveerd dat hiervoor geen aanleiding bestaat. De beroepsgrond ten aanzien van de auditieve beperkingen mist doel omdat de verzekeringsartsen wel degelijk rekening hebben gehouden met de gehoorbeperking van appellant. Zo is in de FML van 27 oktober 2021 een beperking opgenomen voor geluidsbelasting.
4.3.
Verder wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellant. De door appellant ervaren belemmeringen in de concentratie geven geen aanleiding de geduide functies niet passend te achten, omdat bij medisch onderzoek door het Uwv geen beperking op dat aspect is waargenomen. Wat betreft de slechthorendheid heeft de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat in de voorgehouden functies geen sprake is van een kenmerkende belasting op dat aspect en dat er daarom geen aanleiding is de functies op dit punt voor appellant ongeschikt te achten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat het bestreden besluit van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2021 is vastgesteld op 64,84%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.S. Blok