Voetnoten
1.Kamerstukken II, 1991/92, 22 545, nr. 3, p. 144-146.
2.Kamerstukken II 1954/55, 4009, nr. 3.
3.Zie bijvoorbeeld artikel 74 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 51 van de Algemene nabestaandenwet.
4.Artikel 7:674, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
5.Kamerstukken II 1983/84, 17 968, nr. 3 (Nota Harmonisatie overlijdensuitkeringen in de sociale verzekeringen), p. 5.
6.Zie daarvoor de oorspronkelijk luidende bepaling, destijds opgenomen onder artikel 15, tweede lid, van de AOW, Stb. 1956, 408.
7.Kamerstukken II 1954/55, 4009, nr. 3, p. 59.
8.Wet van 13 december 1990 Stb. 1990, 605.
9.Kamerstukken II 1982/83, 17 897, nr. 3, p. 23.
10.Wet van 29 december 1982, Stb. 1982, 751.
11.Wet van 21 december 1995, Stb. 1995, 696.
12.Wet van 23 december 2010, Stb. 2010, 867.
13.Wet van 21 december 1995, Stb. 1995, 696. Voor de overlijdensuitkering van de Algemene bijstandswet (nu PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen werd hierop een uitzondering gemaakt gelet op het eigen karakter van deze wetten. Zie Kamerstukken II 1994/95, 24 258, nr. 3, p.15.
14.Kamerstukken II 1994/95, 24 258, nr. 3, p. 7.
15.Kamerstukken II 1994/95, 24 258, nr. 3, p. 8.
16.Kamerstukken II 1995/96, 24 258, nr. 3, p. 8.
17.Kamerstukken II 1995/96, 24 258, nr. 10, Kamerstukken I 1995/96, nr. 106b, p. 8.