ECLI:NL:CRVB:2025:907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
23/3089 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) wegens schending medewerkingsverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 juni 2025 uitspraak gedaan. Appellant, die in Spanje woont, heeft de medewerkingsverplichting geschonden door niet te verschijnen op een gesprek met handhavingsmedewerkers van de Svb en heeft geweigerd een afspraak te maken. De Raad oordeelt dat appellant verplicht was om vragen over zijn woon- en leefsituatie te beantwoorden om in aanmerking te komen voor de AIO. De Svb heeft vastgesteld dat appellant niet in Nederland woont en heeft zijn aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Raad bevestigt deze uitspraak, omdat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij recht heeft op bijstand. Het hoger beroep slaagt niet, en de afwijzing van de aanvraag blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

23/3089 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2023, 23/2062 en 23/2704 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 10 juni 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Volgens het college heeft appellant de medewerkingsverplichting geschonden, waardoor het recht op een AIO niet is vast te stellen. De Raad is het hiermee eens. Het hoger beroep van appellant slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 april 2025. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 5 december 2020 een ongehuwdenpensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Hij woonde toen op adres X in Spanje. Op 11 juni 2021 heeft hij zich in de Basisregistratie personen ingeschreven op adres Y in [plaatsnaam] bij zijn broer en schoonzus.
1.2.
Bij besluit van 8 april 2022 heeft de Svb vastgesteld dat appellant vanaf 11 juni 2021 niet is verzekerd voor de Wet langdurige zorg op de grond dat hij naar de omstandigheden beoordeeld niet in Nederland woont. Appellant heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant heeft op 14 april 2022 een aanvraag om een AIO ingediend. Daarbij heeft hij een schriftelijk kamerhuurcontract van 10 april 2022 overgelegd, waarin staat dat hij van zijn broer met ingang van 15 juni 2021 een kamer huurt voor € 250,- per maand.
1.4.
De Svb heeft onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van appellant. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een Handhavingsrapportage van 5 september 2022. Hieraan is onder meer het volgende ontleend.
1.4.1.
Uit onderzoek naar de IP-adressen van de digitale meldingen in de periode van 28 februari 2021 tot en met 7 juni 2022 is gebleken dat appellant slecht één keer vanuit Nederland de Svb heeft benaderd. Verder is uit de bankafschriften van de ING gebleken dat op 12 mei 2022 een ‘buitenlandtoeslag betaalrekening’ van € 2,- is afgeschreven.
1.4.2.
Op 27 juni 2022 hebben twee handhavingsmedewerkers van de Svb een onaangekondigd voordeurgesprek gevoerd met de broer van appellant op adres Y in [plaatsnaam]. Nadat zij zich hadden voorgesteld en hadden verteld dat zij voor appellant kwamen, reageerde de broer verbaasd met de opmerking “Hebben jullie zijn adres dan niet?”. Hij vertelde niet te weten waar appellant was. Later in het gesprek vertelde de broer dat appellant wel op het adres woonde, maar dat hij niet iedere week op het adres verbleef. Direct na het voordeurgesprek heeft één van de toezichthouders gebeld met appellant. Appellant vertelde dat hij momenteel op uitnodiging bij vrienden in Spanje verbleef, acht dagen geleden was vertrokken, hij over twee weken zou terugkeren, maar dat dit ook wel drie weken kon zijn.
1.4.3.
Op 27 juli 2022 bezochten twee handhavingsmedewerkers van de Svb adres X in Spanje. Nadat zij hadden aangebeld, kwam een vrouw naar buiten die hen vertelde dat appellant daar niet meer woonde. Volgens haar woonde appellant al jaren in een ander huis ongeveer een kilometer buiten het dorp. Zij heeft aan hen uitgelegd waar de woning zich bevond en verteld dat die moeilijk te vinden was. Nadat de toezichthouders vergeefs de woning hadden gezocht, belden zij appellant op. Appellant wilde het adres waar hij was niet noemen en wilde hen ook niet ontvangen, omdat hij daar niet woonde. Het aanbod van de handhavingsmedewerkers om af te spreken op een andere locatie, op een ander tijdstip of zelfs een andere dag die week, werd door appellant afgewezen. Ze moesten hem maar uitnodigen voor een gesprek in Nederland.
1.4.4.
Bij brief van 28 juli 2022 is appellant uitgenodigd voor een gesprek bij de Svb op
31 augustus 2022. In de brief is vermeld dat als appellant niet kan op de genoemde datum, hij meteen moet bellen om een nieuwe afspraak te maken. Appellant heeft de Svb op 9 augustus 2022 digitaal verzocht om hem schriftelijk vragen te stellen en heeft de Svb op 30 augustus 2022 digitaal aan zijn verzoek van 9 augustus 2022 herinnerd. Appellant is op 31 augustus 2022 niet op het gesprek verschenen.
1.5.
Met een besluit van 21 september 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 27 februari 2023 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag om een AIO afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. Omdat er onduidelijkheid bestond over de woonsituatie van appellant heeft de Svb appellant in Spanje benaderd. Hij wilde geen medewerking verlenen. Ook is hij niet verschenen op de uitnodiging voor een gesprek op 31 augustus 2022. De Svb heeft hierdoor het recht op een AIO niet kunnen vaststellen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, na toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 14 april 2022, de datum waarop appellant zijn aanvraag om een AIO heeft ingediend, tot en met 21 september 2022, de datum waarop de aanvraag is afgewezen.
4.2.
De Raad stelt voorop dat iemand die bijstand, waaronder een AIO, aanvraagt aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over onder meer zijn woon- en leefsituatie. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Voor zover appellant stelt dat hij de medewerkingsverplichting niet heeft geschonden, kan de Raad die stelling niet onderschrijven. Appellant was, om in aanmerking te komen voor een AIO, verplicht om de vragen van de Svb over zijn woon- en leefsituatie te beantwoorden. Appellant heeft geweigerd hiervoor een afspraak te maken met de handhavingsmedewerkers in Spanje en is vervolgens niet verschenen op het gesprek op 31 augustus 2022. Dat appellant op 9 augustus 2022, herhaald op 30 augustus 2022, aan de Svb digitaal heeft gevraagd om de vragen schriftelijk aan hem te stellen, betekent niet dat hij, nu hij geen antwoord op zijn verzoek had gekregen, niet op het gesprek op 31 augustus 2022 hoefde te verschijnen en dat hij de medewerkingsverplichting niet heeft geschonden. De uitnodiging voor het gesprek op 31 augustus 2022 was immers gevolgd op de weigering van appellant op 27 juli 2022 om een afspraak te maken met de handhavingsmedewerkers in Spanje, waarbij appellant toen heeft gezegd dat ze hem dan maar in Nederland moesten uitnodigen voor een gesprek. Bovendien was in de uitnodigingsbrief van 28 juli 2022 vermeld dat, als appellant was verhinderd, hij telefonisch contact met de Svb moest opnemen om een nieuwe afspraak te maken. Appellant heeft geen contact met de Svb opgenomen dat hij was verhinderd en is zonder bericht van afmelding niet verschenen.
4.4.
De stelling van appellant dat hij met de bij de aanvraag aangeleverde gegevens voldoende heeft bewezen dat hij voor een AIO in aanmerking komt, slaagt evenmin. Die gegevens doen immers niet af aan de uit het onderzoek gerezen onduidelijkheden over de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant. De Svb wilde appellant hierover terecht bevragen, maar appellant heeft hieraan zijn medewerking niet gegeven. Als gevolg daarvan kon de Svb het recht op een AIO niet vaststellen en is de aanvraag terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een AIO in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, tweede lid, Participatiewet
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 47a, eerste lid, van de Participatiewet
De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt; hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Artikel 47b van de Participatiewet
Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen (…) 17 (…)voor «het college» telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.