ECLI:NL:CRVB:2025:900

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
24/2274 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak staat de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen centraal. Appellant, die zich ziekmeldde op 8 januari 2021, betwist de conclusie van het Uwv dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hij stelt dat zijn medische beperkingen niet correct zijn ingeschat en dat hij de door het Uwv geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 mei 2025, waarbij appellant en zijn partner aanwezig waren, en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. L.M.C. Levels. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten om geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant slechts 1,98% arbeidsongeschikt is volgens de berekeningen van het Uwv. De Raad volgt de argumenten van het Uwv en de rechtbank, die eerder het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische informatie is gepresenteerd die de eerdere beoordelingen zou kunnen weerleggen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/2274 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2024, 24/1560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant per 1 januari 2022 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellant terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de gronden van het hoger beroep ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk overgelegd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 mei 2025. Appellant is verschenen, samen met zijn partner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als elektrotechnisch controleur openbare gebouwen voor gemiddeld 40 uur per week. Op 8 januari 2021 heeft appellant zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 15 mei 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, maar wel in staat is tot het verrichten van drie voorbeeldfuncties. Berekend is dat appellant 1,98% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juni 2023 geweigerd appellant met ingang van 1 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is de belastbaarheid van appellant per datum in geding te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het opleidingsniveau van appellant aangepast, daarom alle geselecteerde functies laten vervallen, drie nieuwe functies geselecteerd en na indexatie van het maatmaninkomen het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant berekend op 17,87%. Het Uwv heeft bij besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 juni 2023 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit daarmee in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Volgens de rechtbank heeft appellant geen medische stukken overgelegd waaruit zou blijken dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De arbeidsdeskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant heeft het Uwv zijn beperkingen onderschat en is hij niet in staat de geselecteerde functies te vervullen. Appellant stelt dat het onbegrijpelijk is dat hij in Duitsland 100% arbeidsongeschikt wordt geacht terwijl hij in Nederland wordt geacht fulltime te werken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant volstaan met een (korte) herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie genoemd of overgelegd. Het is aan appellant om in hoger beroep gronden aan te voeren tegen wat in de aangevallen uitspraak is overwogen over dat wat in beroep tegen het bestreden besluit is aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepsgronden van appellant gemotiveerd weersproken en afgewezen. De in hoger beroep herhaalde gronden geven geen aanleiding tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Dat appellant, naar hij stelt, in Duitsland 100% arbeidsongeschikt wordt geacht, is – wat daarvan verder ook zij – niet relevant voor de beoordeling van zijn WIA-aanvraag. De Wet WIA werkt als een verzekering voor inkomensverlies (een verlies aan verdiencapaciteit) door ziekte of handicap en hanteert een economisch arbeidsongeschiktheidsbegrip. Het verlies aan verdiencapaciteit wordt vastgesteld door het loon van de verzekerde voordat hij ziek werd (maatmaninkomen) te vergelijken met het loon dat hij met zijn beperkingen theoretisch nog zou kunnen verdienen met algemeen geaccepteerde arbeid (de resterende verdiencapaciteit). Om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering moet de mate van arbeidsongeschiktheid minimaal 35% bedragen. De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid (de schatting) vindt plaats aan de hand van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarin door een verzekeringsarts wordt vastgesteld welke medische beperkingen een verzekerde heeft, en een arbeidskundig onderzoek, waarin door een arbeidsdeskundige wordt vastgesteld tot welke arbeid een verzekerde met zijn beperkingen nog in staat is en wat daarmee kan worden verdiend. In het geval van appellant is het arbeidsongeschiktheidspercentage 17,87%. Omdat dit lager is dan 35% heeft appellant per 1 januari 2022 geen recht op een WIA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac