ECLI:NL:CRVB:2025:895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
24/1722 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verhoging Wajong-uitkering wegens hulpbehoevendheid en toepassing van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om de verhoging van de Wajong-uitkering van de appellant tot 85% van het wettelijk minimumloon, die door het Uwv is beperkt vanwege de ontvangst van een persoonsgebonden budget (pgb) uit de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellant, geboren op [geboortedatum] 2004, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt. De verhoging van de uitkering is door het Uwv beperkt, omdat er al in belangrijke mate in de behoefte aan zorg wordt voorzien door de Wlz.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteert. Hij stelt dat hij recht heeft op een verhoging naar 100% van de grondslag en dat de andere vergoedingen niet meegewogen hadden mogen worden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de verhoging tot 85% heeft toegepast, omdat er al een andere voorziening is die in de zorgbehoefte van appellant voorziet. De Raad oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat het Uwv gelijke gevallen ongelijk behandelt, en dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld.

De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.

Uitspraak

24/1722 WAJONG
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2024, 23/4285 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv verhoging van de Wajong-uitkering van appellant per [geboortedatum] 2022 terecht heeft beperkt tot 85% van de grondslag (het wettelijk minimumloon).

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2025. Voor appellant is mr. Pot verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2004, heeft met een door het Uwv op 7 oktober 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant is bekend met een autismespectrumstoornis, een spraak-taalstoornis en zwakbegaafdheid. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt. Met een besluit van 23 januari 2023 heeft het Uwv appellant per [geboortedatum] 2022 een Wajong-uitkering toegekend, met een verhoging wegens hulpbehoevendheid. De verhoging is beperkt tot 85% van de grondslag.
1.2.
Bij besluit van 5 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft gesteld dat de verhoging beperkt is tot 85% van de grondslag omdat uit een andere voorziening, een uitkering op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), al in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van appellant wordt voorzien.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet wordt gevolgd in zijn stelling dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Uit vaste rechtspraak volgt dat degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel aannemelijk moet maken dat het Uwv gelijke gevallen ongelijk behandelt. Niet is gebleken dat het Uwv gelijke gevallen ongelijk behandelt. Namens appellant zijn niet voorafgaand aan de zitting bewijzen ingebracht voor de gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel. De door appellant ter zitting ingediende rapportage is onvoldoende duidelijk. Dat het voor appellant moeilijk is om met concrete voorbeelden te komen, omdat die ertoe kunnen leiden dat juist de grondslag in die andere zaken (alsnog) wordt verlaagd, is op zich juist, maar dat baat appellant niet. Het beleid uit de Beleidsregel [1] is redelijk. In dat beleid wordt niet een inkomen in mindering gebracht op de hoogte van de uitkering, maar een vergoeding voor kosten die uit een andere voorziening wordt geboden. Het doel daarvan is niet om het inkomen van de arbeidsongeschikte te verlagen, maar om een dubbele vergoeding voor dezelfde kosten van overheidswege te voorkomen. Dat is een redelijk doel. Het Uwv mag dat in beginsel daarom toepassen in de situatie van appellant. Dit betekent dat het Uwv terecht de uitkering van appellant heeft verhoogd tot 85% van de grondslag.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij recht heeft op een verhoging naar 100% van de grondslag. Andere vergoedingen die appellant krijgt, hadden niet zomaar meegewogen mogen worden bij het bepalen van de hoogte van de Wajong-uitkering. Anders dan de rechtbank veronderstelt is geen sprake is van een dubbele vergoeding als de uitkering wordt verhoogd tot 100% van de grondslag. De Wajong-uitkering is bedoeld voor persoonlijke uitgaven. De gelden die in het kader van de Wlz worden verstrekt worden niet gebruikt voor het inkopen van zorg omdat appellant thuis woont. Appellant is dus duurder uit dan wanneer hij in een instelling zou verblijven. Daarnaast heeft appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat anderen in dezelfde medische situatie, met dezelfde Wlz-indicatie, wel een aanvulling tot 100% van de grondslag ontvangen. Het Uwv had hier nader onderzoek naar moeten doen en appellant moeten horen, ook al heeft zijn moeder aangegeven hiervan af te zien.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het per [geboortedatum] 2022 verhogen van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In artikel 1a:5 van de Wajong is bepaald dat, indien de jonggehandicapte verkeert
in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld
oppassing en verzorging nodig maakt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de duur van
die hulpbehoevendheid wordt verhoogd tot ten hoogste de grondslag.
4.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 100% van de grondslag indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is.
4.3.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering in de in het eerste lid van artikel 2 bedoelde gevallen verhoogd tot slechts 85% van de grondslag, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat appellant hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is. In geschil is of sprake is van een andere voorziening waarmee reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van appellant wordt voorzien en of het Uwv hiermee terecht rekening heeft gehouden.
4.5.
Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van appellant wordt voorzien. Hierbij is van belang dat appellant een indicatiebesluit op grond van de Wlz heeft ontvangen voor het zorgprofiel ‘Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering’ en voor de aan hem te verlenen zorg gelden ontvangt uit een persoonsgebonden budget (pgb). Dat appellant niet in een instelling woont, maar thuis woont en (ook) vanuit huis zorg ontvangt, doet hier niet aan af. De moeder van appellant heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij een financiële vergoeding uit pgb ontvangt ten behoeve van de zorg die appellant krijgt. Geoordeeld wordt dat in het geval van appellant sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel. Dat appellant daarnaast nog extra kosten zou hebben, nog daargelaten of die betrekking hebben op oppassing en verzorging, heeft appellant niet onderbouwd en leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
4.6.
Appellant heeft daarnaast een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Het is daarom aan appellant om aannemelijk te maken dat het Uwv gelijke gevallen ongelijk behandelt. Hierin is appellant niet geslaagd. Appellant heeft niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van aan de situatie van appellant gelijke gevallen. De twee uitspraken van de Raad en de rechtbank Oost-Brabant waar appellant ter zitting van de Raad op heeft gewezen, hebben bovendien geen betrekking op de vraag of sprake is van een andere voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel. Verder wordt appellant niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv nader onderzoek had moeten doen naar vergelijkbare gevallen waarin wel een verhoging tot 100% van de grondslag is toegekend. De bewijslast rust in dit geval immers op appellant.
4.7.
Uit de telefoonnotitie van 2 juni 2023 blijkt tot slot dat de moeder van appellant heeft afgezien van het recht te worden gehoord – wat appellant ook niet betwist – zodat het Uwv niet gehouden was een hoorzitting te houden. Anders dan appellant aanvoert was het ook niet aan het Uwv om in te schatten of een hoorzitting desondanks nodig was. Op geen enkele wijze is verder gebleken dat het voor appellant niet mogelijk is geweest zijn bezwaren naar voren te brengen. Voor zover is aangevoerd dat appellant een mogelijkheid is ontnomen informatie in te brengen en dat hij daardoor nadeel heeft ondervonden, slaagt dit dan ook niet.
4.8.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat het Uwv de Wajong-uitkering van appellant terecht heeft verhoogd tot 85% van de grondslag.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet daarom ook worden afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van 23 oktober 2007 (Stcr. 2007, 241, laatstelijk gewijzigd op 13 juli 2010 (Stcr.2010, 12828).